Examples of using "Lleva" in a sentence and their dutch translations:
Hij draagt een bril.
Draag dit.
- Hij draagt een badpak.
- Hij draagt een zwembroek.
Hij draagt schoenen, maar hij draagt geen sokken.
Hij draagt een bril.
Tom draagt bretels.
Draag warme kleren.
Hij draagt handschoenen.
- Hij draagt een hoed.
- Hij heeft een hoed op.
Tom draagt een pruik.
Tom draagt een bril.
Hij draagt een bril.
Eens kijken waar deze heen leidt.
Hij draagt altijd een donkere bril.
Hij houdt een dagboek bij.
Heeft Tom altijd een geweer bij zich?
Hij draagt een bril.
De jongen draagt een bril.
Hij heeft weinig geld bij zich.
Mary draagt een watermeloen.
Wat heeft Tom aan?
De eerste gang is soep.
Hij draagt een kilt.
- Heb je de kaartjes?
- Hebben jullie de kaartjes?
Tom draagt witte sokken.
Hiromi draagt een nieuwe jurk.
Ze draagt een dure halsketting.
Ze draagt een broche.
- Ze draagt een zonnebril.
- Zij heeft een zonnebril op.
Hij zoekt nu al maanden een baan.
Jack is drie jaar ouder dan ik.
Neem Tom mee naar huis.
Hij draagt altijd donkere kleren.
Hij draagt sokken en schoenen.
Hij draagt een zonnebril.
Hij zit al een maand zonder werk.
- Ze draagt een zonnebril.
- Zij heeft een zonnebril op.
Hij heeft iets aan een lange kabel.
Het brengt dat dier naar een ander niveau.
Het kost veel tijd om een taal onder de knie te krijgen.
Hij heeft altijd een blauw hemd aan.
De kleine man draagt een pullover.
- Ze draagt een dure ring.
- Ze draagt een waardevolle ring.
Mijn lief katje is al weken verdwenen.
Mijn kat is al twee dagen dood.
Mijn vriend had een regenmantel aan.
- Hij is al drie jaar in Japan.
- Hij is drie jaar in Japan geweest.
Dit museum is al vijf jaar gesloten.
Hij zwerft al maanden door Europa.
Mijn hond heeft een prachtig leven.
Breng de sleutels naar je broer.
Met welke trein kom ik in het centrum?
- Waar rook is, is vuur.
- Er is geen rook zonder vuur.
Hij is sinds vorige week ziek.
Breng het kind naar bed.
Tom heeft echt geen gemakkelijk leven.
Mary is al vijf jaar werkloos.
Hij heeft een kleine vlag waarop staat:
Ze draagt een rugzak op haar rug.
Hij draagt een tas op zijn rug.
Hij kan goed overweg met zijn personeel.
- Het kind draagt een witte jurk.
- Het kind heeft een wit jurkje aan.
- Het kind draagt een wit jurkje.
Ze was niet op school voor vijf dagen.
Mijn familie woont daar al twintig jaar.
Mary draagt een plastic jurk.
De politieagent draagt een gasmasker.
Tom heeft echt geen gemakkelijk leven.
Ze woont al vijf jaar in deze stad.
De prinses draagt een gouden diadeem.
Draag alstublieft de tafel naar buiten.
De kleine vrouw draagt een grijs mantelpak.
De lange vrouw draagt een grijs pak.
Hij kan goed overweg met zijn klasgenoten.