Examples of using "Confiar" in a sentence and their dutch translations:
- Je kan op hem vertrouwen.
- Je kan hem vertrouwen.
- Je kunt hem vertrouwen.
Ik kan je niet vertrouwen.
- Je kan hem vertrouwen.
- Je kunt hem vertrouwen.
Kunnen we u vertrouwen?
waar we op kunnen bouwen,
Ze zijn afhankelijk van andere zintuigen.
We moeten hen vertrouwen.
Ik kan hem niet vertrouwen.
Je kunt op dit woordenboek vertrouwen.
Kan men hem vertrouwen?
- Men kan hem niet vertrouwen.
- Je kan hem niet vertrouwen.
Eerlijk, ik kan hem niet vertrouwen.
Tom is niet te vertrouwen.
Hij is te vertrouwen.
- Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
- Je kunt erop vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
Ik wist dat ik je kon vertrouwen.
Men kan politici niet vertrouwen.
- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem vertrouwen.
Ik heb niemand op wie ik kan vertrouwen.
Hij is een betrouwbaar persoon.
- Dat is iemand op wie je kan vertrouwen.
- Hij is een betrouwbaar persoon.
Hij is een betrouwbaar persoon.
Hij is een betrouwbaar persoon.
Hij is een betrouwbaar persoon.
Je kunt altijd op Tom rekenen.
- Op hem kan gerekend worden.
- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem rekenen.
Hij is een betrouwbaar persoon.
Alles wat je moet doen is op mij vertrouwen.
Als de wereld niet was zoals ze is, zou ik iedereen kunnen vertrouwen.
Kan ik op u rekenen?
Je kunt niemand vertrouwen.
Jullie hoeven niets anders te doen, dan op elkaar te vertrouwen.
Als de wereld niet was zoals ze is, zou ik iedereen kunnen vertrouwen.
Ik wist dat ik je kon vertrouwen.
Ze moet nu vertrouwen op haar uitzonderlijke nachtzicht.
En mensen zeggen "nou ja, daar kan ik niet op vertrouwen voor de geschiedenis, het zijn fictie!"
Ik kan niet vertrouwen op wat ze zegt.
Toch was hij een van de weinige maarschalks die Napoleon kon vertrouwen op een groot, onafhankelijk commando
Tom is iemand die niet te vertrouwen is.