Examples of using "ненавидит" in a sentence and their dutch translations:
- Tom haat je.
- Tom haat u.
- Tom haat jullie.
Wie haat je?
Ze haat groene paprika’s.
Tom haat jullie niet.
Tom heeft een hekel aan iedereen.
Tom haat mij.
Tom haat wortels.
Hij haat sport.
Hij haat spinnen.
Tom haat spinnen.
Zij haat spinnen.
Tom haat de regels.
Ze haat insecten.
Ze haat Facebook.
Tom haat Mary.
- Tom heeft een hekel aan buitenlanders.
- Tom haat buitenlanders.
Ze haat hem.
- Hij heeft een hekel aan hardlopen.
- Hij haat hardlopen.
Tom haat honden.
Sami heeft een hekel aan sigaretten.
Tom haat Kerstmis.
Mijn broer haat mij.
Hij haat zijn buurman.
Hij haat vliegreizen.
Mijn vrouw haat katten.
Tom haat huiswerk.
- Hij heeft een hekel aan wortels.
- Hij haat wortelen.
- Waarom haat Tom Boston zo erg?
- Waarom heeft Tom zo'n hekel aan Boston?
Waarom heeft ze zo'n hekel aan Frankrijk?
Niemand haat mijn land.
Waarom haat Tom Mary?
Tom haat de klank van zijn eigen stem.
Als de mensen u haten, wees dan goed voor hen.
Tom heeft nog steeds een hekel aan Mary.
Tom vertelde me dat hij Kerstmis haatte.
- Ze heeft een hekel aan wortels.
- Ze houdt niet van wortelen.
Ik wist niet dat Tom me haatte.
Tom haat katten.
- Ze heeft een hekel aan wortels.
- Ze haat wortels.
- Hij verafschuwt spinnen.
- Hij haat spinnen.
Maria haat spinnen.
Tom haat Halloween.
Ze haat insecten.
- Tom heeft een hekel aan uien.
- Tom haat uien.
Als de mensen u haten, wees dan goed voor hen.
Mijn vrouw haat katten.
Tom haat rauwe uien.
Hij houdt van auto's, terwijl zijn broer ze haat.
Mijn moeder haat brieven schrijven.
Mijn moeder haat televisiekijken.
- Jezus haat je.
- Jezus haat u.
- Jezus haat jullie.
- Mijn moeder kijkt niet graag tv.
- Mijn moeder haat televisiekijken.