Examples of using "мы" in a sentence and their dutch translations:
Wij zijn jong.
We zijn gevangenen.
We lachten.
- Wij zijn vriendinnen.
- Wij zijn vrienden.
- Wij vlogen.
- Wij stalen.
Wij zijn verlegen.
We zullen gaan.
We zijn even oud.
- Wij hebben honger.
- We hebben honger.
Zijn we klaar?
- We zullen winnen.
- We winnen wel.
- We zijn het eens.
- We waren het eens.
Dat hebben we geprobeerd.
- We hebben elkaar gekust.
- We kusten elkaar.
We zijn basketbalspelers.
Zijn we vrienden?
We zijn verloofd.
We zijn aan het winnen.
- We beloofden.
- We hebben het beloofd.
We wonnen.
We hebben gewonnen!
- We zijn mannen.
- Wij zijn mannen.
We zijn buren.
We zijn gestorven.
We komen naar binnen.
We baden.
- We gaan ervandoor.
- We gaan weg.
We begonnen te lopen.
We zijn Australiërs.
- We zijn verloren.
- We zijn verdwaald.
We zijn hier.
We komen.
We hebben het geprobeerd.
Wij zijn Canadezen.
Wij zijn arm.
- Wij zijn rijk.
- We zijn rijk.
We zijn streng.
Wij zijn verlegen.
We zijn uit elkaar gegaan.
- We gaan ervandoor.
- We gaan weg.
- Wij zijn van hier.
- We komen hiervandaan.
We winnen wel.
We zijn lui.
We zullen gaan.
Wij zijn pottenbakkers.
We waren vrienden.
- Kennen we jullie?
- Kennen we je?
- Kennen we jou?
- Kennen we u?
- Rijden we ver weg?
- Gaan we ergens ver weg?
- Wij hebben honger.
- We hebben honger.
We hebben er eentje gevonden.
- Wij kennen jou.
- Wij kennen u.
- Wij kennen jullie.
We moeten slim en vindingrijk blijven.
Wij zijn de besten.
We maken vorderingen.
Een verenigd volk zal nooit verslagen worden!
Wij moeten weten. Wij zullen weten.
We waren vrienden.
- We hebben het opgelost.
- We hebben het uitgevogeld.
- We hebben een oplossing gevonden.
- We hebben een oplossing bedacht.
We verloren het spel.
Wij zullen zingen.
We gaan omhoog.
Bestaan wij?
We zullen aanvallen.
- We zullen het schilderen.
- We zullen het verven.
We zijn er bijna.
- Wij zijn goede vrienden.
- Wij zijn boezemvriendinnen.
- We hebben verloren.
- We zijn het kwijt.
Je hebt ons nodig.
We zijn maar vrienden.
Wij zijn zijn zonen.
We keken een film.
- We hebben onze handen gewassen.
- We wasten onze handen.
- We gaan koken.
- Wij zullen koken.
- We hebben elkaar gisteren gesproken.
- We hebben gisteren gesproken.
We nodigen je uit.
Gaan we samen?
Hier zijn we dan.
We zijn heel dronken.
We studeerden Engels.
- Waar gaan we naartoe?
- Naar waar gaan we?
Wij staan voor democratie.
We kwamen als eersten aan.
Zullen we gaan wandelen?