Examples of using "Поставь" in a sentence and their dutch translations:
- Zet de ketel op.
- Zet het water op.
Zet de auto in de garage.
Leg het neer!
Zet de lamp op de tafel.
Zet een kruisje voor je naam.
Zet een kruisje voor je naam.
- Ga eens in mijn schoenen staan.
- Plaats jezelf in mijn situatie.
Zet de tomatensla in de koelkast.
- Leg het neer, Tom.
- Zet het neer, Tom.
- Zet hem neer, Tom.
- Zet de ketel op.
- Zet het water op.
Leg het op tafel.
Leg het neer!
Leg het daar.
Zet de auto in de garage.
Zet de lamp op de tafel.
Zet de klok goed. Hij loopt tien minuten voor.
- Zet je kopje op het schoteltje.
- Zet uw kop op het schoteltje.
- Ga eens in mijn schoenen staan.
- Plaats jezelf in mijn situatie.
Leg het terug op zijn plaats, alstublieft.
- Leg het daar gewoon neer.
- Zet het gewoon daar.
- Zet het daar maar neer.
- Leg het daar maar neer.
- Plaats het daar.
Zet het waar je maar wil.
Leg het op tafel.