Examples of using "Fogo" in a sentence and their dutch translations:
Vuur! Vlucht!
- Vuur!
- Brand!
Brand! Maak dat je wegkomt!
Open het vuur!
- Vuur! Maak dat je wegkomt!
- Brand! Maak dat je wegkomt!
Staakt het vuren!
Dood het met vuur!
- Waar rook is, is vuur.
- Er is geen rook zonder vuur.
Vuur is onze hoogste prioriteit.
Het vuur brandt.
Op uw plaatsen, klaar, af!
Doof het vuur!
Hebt ge een aansteker?
- Vuur!
- Brand!
Richten. Vuur!
Vuur is heel gevaarlijk.
Door het vuur schrompelen de bladeren ineen.
Er is geen rook zonder vuur.
- Waar rook is, is vuur.
- Er is geen rook zonder vuur.
Het vuur is uitgegaan.
Speel niet met vuur!
Het huis stond in brand.
Vuur is gevaarlijk.
Het gordijn heeft vlam gevat.
Dat servies kan goed tegen vuur.
De brand begon in de keuken.
Vuur is altijd gevaarlijk.
Mijn huis was aan het branden.
Er is geen rook zonder vuur.
Mijn huis was aan het branden.
Beide voertuigen vlogen in brand.
Het huis staat in brand!
Je huis staat in brand!
- Waar rook is, is vuur.
- Er is geen rook zonder vuur.
Het is gevaarlijk dicht bij het vuur te spelen.
Zij zijn water en vuur.
Het vuur verspreidde zich in het huis.
Het vuur verwoestte het hoge gebouw.
Heb je een vuurtje en een sigaret?
Hij stak zijn eigen huis in brand.
Toms auto vloog in brand.
Tom! De auto staat in brand!
De Hindenburg vloog plotseling in brand.
Dat servies kan goed tegen vuur.
Dit wordt het vuur en de hitte...
We zaten rondom het vuur.
Het was een enorme draak en hij spuugde vuur.
Ze kwam van de regen in de drup.
Hij kwam van de regen in de drop.
Van wie is het vuurwapen?
Kinderen mogen niet met vuur spelen.
Maar uiteindelijk gooide hij het boek in het vuur.
De bossen branden gemakkelijk.
Zij zijn water en vuur.
- Waar rook is, is vuur.
- Men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan.
- Maria heeft de kleren van haar vriendje in het vuur gegooid.
- Maria gooide de kleren van haar vriendje in het vuur.
Tom wierp de foto's van zijn vriendin in het vuur.
Zolang ik dit vuur gedurende de nacht gaande houd.
Maar uiteindelijk gooide hij het boek in het vuur.
Het huis staat in brand!
Het bezit van vuurwapens is een wanbedrijf.
- De brandweermannen blussen het vuur in een oogwenk.
- De brandweermannen blusten het vuur in een oogwenk.
- De brandweermannen hebben het vuur in een oogwenk geblust.
De mens is het enige dier dat gebruikmaakt van vuur.
Bingo. Het komt. Zorg dat je het niet verstikt.
Het huis staat in brand.
De mens is het enige dier dat gebruikmaakt van vuur.
Tom zei dat hij zijn hand niet in het vuur wou steken voor Maria.
- Op uw plaatsen, klaar, af!
- Op je plaats, klaar, af!
Uw vuilnisbak staat in brand.
Ik vertrouw helemaal niemand.
Een klein bosbrandje kan zich makkelijk verspreiden en snel een grote vuurzee worden.
Vindt u dat vuurwapenbezit door burgers legaal zou moeten zijn?
- De pastoor zegde dat Tom in de hel zal branden.
- De pastoor zei dat Tom in de hel zal branden.