Examples of using "Calças" in a sentence and their dutch translations:
Dat is mijn broek.
Deze broek is vies.
Hij droeg een rode broek.
Dat is mijn broek.
Dat is mijn broek.
Hoeveel kost die broek?
Dat is mijn broek.
Ik heb twee broeken gekocht.
Dat is mijn broek.
Dat is mijn broek.
Hij had een rode broek aan.
Was zijn broek gestreken?
Ik denk dat ik in mijn broek ga schijten.
- Tom draagt lederen shorts.
- Tom draagt leren shorts.
- Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
- Wat zou ik aandoen: een broek of een rok?
Hoeveel kost die broek?
Oh, mijn witte broek! Zij was nieuw.
- Ik moet dringend gaan pissen.
- Ik moet dringend gaan plassen.
De Germanen en Kelten hadden broeken, maar de Romeinen niet.