Examples of using "água" in a sentence and their dutch translations:
- Ik wil water.
- Ik wil wat water.
Kook het water.
- Je hebt water.
- Jij hebt water.
Ik drink water.
Zij hebben water.
- Ga uit het water.
- Kom uit het water.
Doe de kraan toe!
Drink meer water.
Hij drinkt water.
Prachtig, koel water.
Ik wil water.
Drink water.
Is daar water?
- Ik heb wat water gedronken.
- Ik dronk wat water.
We hebben geen water.
Wij hebben water nodig.
Katten haten water.
Ik geef de voorkeur aan mineraalwater.
Ik drink water.
Het water is koud.
Een spons neemt water op.
Is er water op Mars?
Laat me water toevoegen.
Het water was blauw.
- Wij verspillen water.
- Wij zijn water aan het verspillen.
Ik drink geen water.
Verkoopt u mineraalwater?
...vul hem.
Vrij ondiep water.
Je gaat dat water in...
- Er is geen water.
- Daar is geen water.
Ik geef de voorkeur aan mineraalwater.
We hadden een beetje water.
- Water graag.
- Water alsjeblieft.
Er is genoeg water.
Drink meer water.
Tom voegde water toe.
- Het was gewoon water.
- Het was maar water.
Kook het water.
Drink meer water.
- Je verspilt water.
- Jullie verspillen water.
- Je bent water aan het verspillen.
Ik ga nu wat water kopen.
We drinken water.
Voeg meer water toe.
Water is leven.
Ik drink water.
Water is geweldig.
Zij hebben water.
Water is nat.
Alleen water toevoegen.
Is dat water drinkbaar?
Tom bestelde mineraalwater.
Wat water, alstublieft.
Je aderen bevatten water.
We hebben niet genoeg water.
Een oase betekent water, en er zijn daar altijd beestjes.
Het water veranderde in ijs.
Er zit een beetje water in de fles.
Drink wat water.
Vul de pot met water.
Het water is niet drinkbaar.
Het water is koud vandaag.
Dat water is steenkoud.
We hebben geen water meer.
Een spons neemt water op.
Alleen water, alstublieft.
Vissen leven in het water.
Droog zand neemt water op.
Wat een waterverspilling!
Het water is warm.
Er is geen drinkbaar water.
Katoen neemt water op.
Je aderen bevatten water.
Maria filterde het water.
Water is belangrijk.
Ik heb wat water nodig.
Is het water koud?
Ik drink alleen water.
Hoe is het water?
Het water was warm.
Het water was koud.
Het water is koud.
Koud water, alstublieft.
Het water is groen.
- Het water is goed.
- Water is goed.
- Het water is goed.
- Water is goed.
- Ik heb het water gedronken.
- Ik dronk het water.