Examples of using "Uwierzyć" in a sentence and their dutch translations:
Ik kon mijn oren niet geloven.
Het is moeilijk te geloven.
- Ik kan het moeilijk geloven.
- Ik kan het nauwelijks geloven.
Ik kon mijn oren niet geloven.
Hij kon haar verhaal niet geloven.
Ik kan mijn ogen nauwelijks geloven.
Ik kan niet geloven dat jij het echt bent.
Ik kan niet geloven dat je Tom nog steeds vertrouwt.
- Ik kan nog steeds niet geloven dat je niks zei.
- Ik kan nog steeds niet geloven dat je niets zei.
Ik kan het niet geloven!
Ik kan mijn ogen niet geloven.
Hij kon zijn oren niet geloven.
Ik kan niet geloven dat je nog nooit van kumquats hebt gehoord.
Ik kan niet geloven dat je al je geld gaat weggeven.
Dat lijkt me moeilijk te geloven.