Examples of using "Ryż" in a sentence and their dutch translations:
- Ik eet rijst.
- Ik ben rijst aan het eten.
- Ik eet nu rijst.
Kook de rijst.
Hij teelt rijst.
- Dit is hoe we rijst koken.
- Zo koken we rijst.
Hebben jullie rijst?
Heb je rijst?
Ik hou meer van rijst dan van brood.
Heeft u rijst?
Ik eet meestal rijst met stokjes.
- Heb je liever witte of bruine rijst?
- Hebben jullie liever witte of bruine rijst?
Rijst groeit in warme landen.
Wat heeft u liever: rijst of brood?