Examples of using "Son" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben in staat Engels te lezen.
Droom ik?
Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Ik ben Jesus, die je vervolgt.
Ik deed mijn jas binnenstebuiten aan.
Mijn dagen zijn zoals een schaduw die kleiner wordt.
Ik ben drie dagen bezig geweest om de kamer op te ruimen.
Heb ik iets gemist?
Het kostte hem drie maanden om te leren fietsen.