Examples of using "Sto" in a sentence and their dutch translations:
Ik werk mee.
Ik sta in de schaduw.
Ik smeek het u.
- Ik dans.
- Ik ben aan het dansen.
Ik ben aan het dutten.
- Ik ga.
- Ik zal gaan.
Verveel ik u?
Breng ik u in de war?
Het gaat mij slecht.
- Verveel ik je?
- Verveel ik u?
Ik lees.
Ik word ouder.
Ik bid.
Ik ben aan het hoesten.
- Ik ben aan het overgeven.
- Ik ben aan het kotsen.
Ik nies.
Ik rem.
Ik maak een grapje.
Ik lieg.
- Ik ben aan het vieren.
- Ik ben aan het feestvieren.
Ik bluf.
Ik ben aan het bloeden.
Ik wacht af.
- Ik ga dood.
- Ik sterf.
- Ik ben aan het sterven.
Het gaat prima.
- Ik kom.
- Ik kom eraan.
Ik ben aan het werken.
Ik kook.
Ik studeer.
Ik ben aan het praten.
Ik neurie.
- Ik slaap.
- Ik ben aan het slapen.
Ik win.
Ik ben aan het lunchen.
Ik leer.
Ik ben aan het lesgeven.
Ik zing.
Ik sta op het punt uit te gaan.
- Ik ben aan het koken.
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.
Ik leer Engels.
- Ik ben de klok aan het repareren.
- Ik repareer de klok.
- Ik gebruik dat.
- Ik gebruik dit.
Wat ben ik aan het doen?
Ik kom.
- Ik ben een baan aan het zoeken.
- Ik zoek een baan.
- Ik word dikker.
- Ik kom bij.
- Mijn gewicht neemt toe.
- Ik studeer Frans.
- Ik ben Frans aan het studeren.
Ik probeer ze te helpen.
- Ik eet spaghetti.
- Ik ben spaghetti aan het eten.
Ik sta op de bus te wachten.
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.
- Ik verlies gewicht.
- Ik ben aan het afvallen.
Ik smelt!
- Echt waar!
- Geen geouwehoer!
- Serieus!
- Ik maak geen grapje.
- Ik meen het.
Waarom lach ik?
- Ik kleed me uit.
- Ik ben me aan het uitkleden.
- Ik ben een baan aan het zoeken.
- Ik zoek een baan.
- Ik eet hier.
- Ik ben hier aan het eten.
- Ik ben een alleseter.
- Ik eet alles.
- Ik ben alles aan het eten.
Ik leer Arabisch.
- Ik ben nog aan het eten.
- Ik eet nog steeds.
Ik ben alleen maar aan het kijken.
Ik ga uit.
Ik werk te veel.
Ik word moe.
- Ik ben oké, dank je.
- Ik ben in orde, dank je.
Ik ben het klaslokaal aan het inrichten.
Ik leer Esperanto.
- Ik eet fruit.
- Ik ben fruit aan het eten.
Ik verstop me.
- Ik ben aan het verhuizen.
- Ik ben aan het bewegen.
Ik ga naar binnen.
Ik ga naar buiten.
Ik zwem in de oceaan.
Ik verlaat Tatoeba.
Ik ga terug.
- Ik eet niet.
- Ik ben niet aan het eten.
Het gaat mij slecht.
- Ik leer nog steeds.
- Ik ben het nog steeds aan het leren.
Ik leer Aramees.