Examples of using "Insegnante" in a sentence and their dutch translations:
Je bent een fantastische leraar!
- Hij is leraar.
- Hij is onderwijzer.
- Is hij een leerkracht?
- Is hij leraar?
Ik ben leraar.
Je bent een leraar.
- Ben ik een goede leraar?
- Ben ik een goede lerares?
- Ik was leraar.
- Ik was lerares.
Ik ben leraar.
Ik ben een Japanse leraar.
Hij is mijn leraar.
- Hoe is die leraar?
- Hoe is die lerares?
Ben ik een goede lerares?
Ben ik een goede leraar?
Hoe is die lerares?
- Ik ben professor.
- Ik ben leraar.
Hij is onze leraar Engels.
- Wie is jouw leraar Frans?
- Wie is uw leraar Frans?
- Wie is jullie leraar Frans?
Ik ben leraar Japans.
Hij was mijn slechtste leraar.
Ik ben geen leraar.
Hij is leraar.
Zij haatte haar wiskundeleraar.
- HIj kwam als leraar naar Berlijn.
- Hij kwam naar Berlijn als een leraar.
Mijn oudste broer is leraar.
Onze leraar leek verrast te zijn.
Hij is leraar Engels.
Ik ben leraar.
„Ik ben leraar.”„Ik ook.”
Tom zal een goede leraar zijn.
- Zij is onze docent.
- Zij is onze lerares.
- Zij is onze juf.
- Zij is onze leraar.
En het klopt dat jij leraar bent?
Waarom vraag je je leerkracht niet om raad?
Ik zal jouw leraar zijn.
Ik ben een leraar, geen student.
- Tom is geen leraar meer.
- Tom is geen docent meer.
Ook een leraar maakt al eens een fout.
Tom is een leraar Frans.
Hij is onze leraar Engels.
- Wie is jouw lievelingsleraar?
- Wie is jouw favoriete leraar?
Ik ben leraar.
Hij is een erg goede leraar, hè?
Ik ben trots om een leraar te zijn.
Ik ben leraar hier.
Ik ben niet zeker, maar ik denk dat ik leraar wil worden.
- Ik ben leraar Japans.
- Ik ben een Japanse leraar.
- Ik ben een Japanse lerares.
- HIj kwam als leraar naar Berlijn.
- Hij kwam naar Berlijn als een leraar.
Hij is onze leraar Engels.
Ik heb een vriend wiens vader leraar is.
Tom was mijn eerste leraar Frans.
Ik vroeg aan mijn leraar wat ik nu moest doen.
Ik wilde eigenlijk leraar worden.
- Ik ben geen dokter, maar leraar.
- Ik ben geen dokter, maar een leraar.
Jullie kunnen ook je leraar om advies vragen.
Ik ben geen leraar.
- Wie is uw leraar?
- Wie is jouw leraar?
Mijn broer is leraar.
Hij is mijn leraar.
De school had een nieuwe leraar nodig.
Ik probeerde mijn leraar op afstand te houden.
Zijn vrouw is onze lerares Italiaans.
- Tom was bijna dertig jaar lang leraar.
- Tom heeft bijna dertig jaar als leerkracht gewerkt.
Sami was een wiskundeleraar in Egypte.
Tom was mijn eerste leraar Frans.
Ik ben leraar Japans.
Mijn lerares Frans is even oud als ik.
- Er was geen Duits leraar in onze dorpsschool.
- Er was geen leraar Duits in onze dorpsschool.
Een grote geleerde is niet noodzakelijk een goede leraar.
Uiteindelijk hebben we beslist de raad te vragen van onze leerkracht.
Tom is de beste leraar Frans die ik ken.
- Het maakt mijn natuurkundeleraar niet uit als ik de lessen verzuim.
- Het maakt mijn leraar fyscia niet uit dat ik de lessen verzuim.
- Mijn vader is leraar.
- Mijn vader is een leraar.
Er was geen leraar Duits in onze dorpsschool.
Ik weet dat je een leerkracht bent.
- Onze leraar ziet er heel jong uit.
- Onze lerares ziet er heel jong uit.
- Wie is jouw lievelingsleraar?
- Wie is jouw favoriete leraar?
- Je bent een leraar.
- Je bent een lerares.
- Je bent leerkracht.
Ik heb er spijt van dat ik leraar ben geworden.
Tom is getrouwd met een lerares.
Hij is onze leraar Engels.
Onze leraar is een echte idioot.
Hij wordt een goede leraar.
Mijn leraar Engels heeft mij aangeraden deze boeken te lezen.
- Tom is een geschiedenisdocent.
- Tom is leraar geschiedenis.
Mijn vroegere lerares Engels draait zich nu zeker weten om in haar graf.