Examples of using "Comprare" in a sentence and their dutch translations:
Wil je een eend kopen?
Ik wil kopen.
We moeten azijn kopen.
Dit jaar moet ik een auto kopen.
Wil je het kopen?
Ik moet er een kopen.
Ben je van plan die auto te kopen?
Ik zou wat kaas willen kopen.
Ik zou deze pop graag kopen.
Waarom wil je dit boek kopen?
Je hoefde het boek niet te kopen.
Ik wil bananen kopen.
Hij wilde het boek kopen.
Hij wou een boek kopen.
- Ik wil graag een bank kopen.
- Ik zou graag een bank willen kopen.
Ik wou het boek kopen.
Ik wil dit woordenboek kopen.
Ik wil een nieuwe fiets kopen.
Ik heb zin om een nieuwe zetel te kopen.
Ik wil dat graag kopen.
We moeten azijn kopen.
- Ik besloot om een auto te kopen.
- Ik heb besloten om een auto te kopen.
Tom wilde een nieuwe auto kopen.
Waar kan ik een kaart kopen?
Tom weet wat hij moet kopen.
We vinden het moeilijk om te beslissen welke te kopen.
Ik wil geen jacht kopen.
Ik wil een goedkoop woordenboek kopen.
Ik ga even brood kopen.
Tom vergat om batterijen te kopen.
Ik wil een nieuwe auto kopen.
Hij wilde het boek kopen.
Ik moet enkele postzegels gaan kopen.
Ik wil een jacht kopen.
Hoeveel bier moet ik kopen?
Ik ben vergeten een hoofdkussen te kopen.
Ik ga even brood kopen.
Ik heb besloten een nieuwe paraplu te kopen.
Ik kan mij niet veroorloven een dure auto te kopen.
Ik zou graag een Picasso kopen.
Waar kan ik een kaartje kopen?
Waar kan ik zijde kopen?
Waar kan ik koffie kopen?
Ik moet nieuwe ski's kopen.
Waar kan ik boeken kopen?
- Ze vertrok om wat eten te gaan kopen.
- Ze ging uit om iets te eten te kopen.
Waar kan ik een tandenborstel kopen?
Ze kopen ze waarschijnlijk in het buitenland.
Verdorie! Ik ben vergeten rijst te kopen.
Hij ging naar de winkel om wat sinaasappels te kopen.
Wat zou ik Tom moeten kopen voor Kerstmis?
Ik moet bloemen kopen voor mijn vriendin.
Ik moet nog eten kopen voor het feestje.
We gingen naar de beenhouwerij om biefstuk te kopen.
Ik wil een nieuw fototoestel kopen.
Ik wil skischoenen kopen.
Ik moet postzegels kopen.
Waar kan je boeken kopen?
Ik heb besloten een nieuwe paraplu te kopen.
Ik moet je boek nog kopen.
Ik ga een nieuwe auto kopen.
Tom wil een nieuwe smartphone kopen.
Ik ben een kantoorboekhandel aan het zoeken om balpennen te kopen.
Ik kan me geen nieuwe fiets veroorloven.
Ik vraag me af waarom Tom dat huis wil kopen.
Ik moet wat kerstcadeautjes kopen.
Tom is aan het sparen om een jacht te kopen.
Ik heb geen geld om een woordenboek te kopen.
Ik heb het idee om een huis te kopen laten vallen.
Ik wil dit soort bank niet kopen.
Waar kan ik tandpasta kopen?
Hij zei dat hij een jacht wil kopen.
Zij zeiden dat ze een jacht willen kopen.
Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.
Ik kan mij niet veroorloven een dure auto te kopen.
Ik ben een kantoorboekhandel aan het zoeken om balpennen te kopen.
Ik ben van plan een auto te kopen.
Je vergat me te vertellen brood te kopen.
Ik ga cadeautjes kopen wanneer ik daar zin in heb,