Examples of using "Január" in a sentence and their dutch translations:
- Vandaag is het twee januari.
- Vandaag is het de tweede januari.
We wonen hier sinds januari.
Van 5 tot 15 januari alsjeblieft.
Januari is de eerste maand van het jaar.
Op 25 januari zal hij terugkomen.
De eerste maand van het jaar is januari.
Waar zal jij zijn op 1 januari 2016?
Galileo stierf op 8 januari 1642.
Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december zijn de twaalf maanden van het jaar.