Examples of using "Főz" in a sentence and their dutch translations:
- Ze kookt.
- Zij kookt.
- Tom is aan het koken.
- Tom kookt.
Mijn moeder kookt goed.
Tom kookt op gas.
- Tom kookt eieren.
- Tom is eieren aan het koken.
Ze kookt voor hem.
Ze kookt goed.
Moeder is in de keuken aan het koken.
Mijn vrouw is nu aan het koken.
Mary kookt zonder zout.
- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?
Mijn vader zal morgen lekker eten voor mij klaarmaken.
Tom kan erg goed koken.