Examples of using "Tomi" in a sentence and their dutch translations:
Tom is dik.
- Tom sliep.
- Tom was aan het slapen.
Tom sliep tot zonsopgang.
Tom is een idioot.
Tom schraapte zijn keel.
Tom komt uit Boston.
Tom bezorgt pizza's.
Is dat Tom zijn vriendin?
Wie van hen is Tom?
Tom heeft Maria ontslagen.
Tom wou dat.
Tom is maar een amateur.
Tom vertrouwt Maria.
- Tom stelde zichzelf voor.
- Tom introduceerde zichzelf.
- Tom is detective.
- Tom is speurder.
Tom knielde.
Tom speelt Pacman.
Is dat Tom?
- Tom helpt.
- Tom is aan het helpen.
Het is Tom.
- Tom wacht.
- Tom zit te wachten.
- Tom is aan het wachten.
Tom speelt gitaar.
Tom wordt dik.
Tom was bang.
Is Tom linkshandig?
Tom draagt een bril.
Tom is realistisch.
- Tom danst.
- Tom is aan het dansen.
Tom is een miljardair.
Tom versliep zich.
Tom is een verslaggever.
Tom leunde naar voren.
Snurkt Tom?
Tom is een pragmaticus.
Tom mompelde.
- Tom is moslim.
- Tom is een moslim.
Tom barstte in lachen uit.
Tom staat daar bekend om.
Tom opende een biertje.
Tom is niet rijk.
- Tom heeft Kerstmis alleen doorgebracht.
- Tom bracht Kerstmis alleen door.
Tom trok zijn schoenen uit.
- Tom dacht vaak aan Mary.
- Tom heeft vaak aan Mary gedacht.
Tom was aardig tegen mij.
Tom deed zijn sokken uit.
Waarom haat Tom Mary?
Je telefoon rinkelt, Tom.
Tom kookt op gas.
Tom is de leider.
Tom is mijn oudere broer.
Zei Tom iets?
- Tom beklimt een boom.
- Tom klimt in een boom.
Tom hijgt.
Hoe gaat het met Tom?
Tom drinkt als een vis.
Tom is erg beleefd.
Tom is wakker.
Tom heeft dit gebracht.
- Tom is een slappeling.
- Tom is een zwakkeling.
Tom is geen kattenmens.
Tom is mijn neef.
Is Tom familie van Mary?
Tom komt uit Boston.
Tom vermeed Maria.
Tom zit in de gevangenis.
Toms kamer is leeg.
Waarom verstopt Tom zich?
Tom is aan het werken.
De toestand van Tom verslechterde.
Tom liep langzaam de traptreden op.
Bluft Tom?
Tom komt hier om de twee weken.
- Weet Tom het?
- Weet Tom het al?
Ik ken Toms zusje.
Tom is extreem ambitieus.
Tom leert te programmeren.
Tom weet het al.
Tom zag Maria.
- Tom lijkt nerveus.
- Tom lijkt zenuwachtig.
Tom wou dat.
Tom is een politicus.
Tom is ver weg.
Tom is in gevaar.
Is Tom in gevaar?
Tom is geen dommerik.
- Tom draagt een piratenpak.
- Tom draagt een piratenkostuum.
- Tom kijkt te veel tv.
- Tom kijkt te veel televisie.
Tom is een bofkont.
- Tom stelde me voor aan Mary.
- Tom heeft me aan Mary voorgesteld.
Tom was de enige die lachte.
Toms auto werd in beslag genomen.
Tom haat jullie niet.
Toms fiets is gestolen.
- Tom is verhuisd naar Boston.
- Tom is naar Boston verhuisd.
Dit zijn Toms skischoenen.
Tom wil bewijs.