Examples of using "Zahn" in a sentence and their dutch translations:
- Oog om oog en tand om tand.
- Oog om oog, tand om tand.
Oog om oog, tand om tand.
- Ik heb tandpijn.
- Mijn tand doet pijn.
Vooruit met de geit!
Uw tand moet getrokken worden.
Deze tand doet pijn.
Welke tand doet pijn?
Laat mij de tand zien.
Wanneer ik bijt, doet deze tand pijn.
Mijn tand doet pijn.
De tandarts trok haar slechte kies.
Ik moet hem eens aan de tand voelen.
Een tand kan worden vervangen door een implantaat.
Ik ben een zoetekauw.
Hier zit de slechte kies die getrokken moet worden.
- We kunnen beter een tandje bijzetten, anders zijn we te laat.
- We kunnen beter wat opschieten, anders zijn we te laat.