Examples of using "Leg" in a sentence and their dutch translations:
Ophangen.
Leg het neer!
- Ga je gang.
- Ga!
- Ga je gang!
- Ga maar.
- Ga jij maar.
- Aan de slag.
- Vertrek maar.
- Gaat uw gang.
Doe de armband om.
Leg die hamer neer.
- Hang op.
- Ophangen.
- Leg het geweer op de tafel.
- Leg het pistool op tafel.
- Leg het pistool op de tafel.
- Begin!
- Begin.
Leg geen boeken op de tafel.
Leg het boek op de andere.
Leg het boek op de andere.
Zet het niet op mijn schrijftafel.
Leg je potlood neer en luister.
Leg je potlood neer.
Leg het terug op zijn plaats, alstublieft.
Sla hem in de boeien.
Leg het wapen neer.
- Bukken!
- Omlaag!
- Neer!
Leg het neer!
- Bukken!
- Op de grond!
- Ga liggen!
- Omlaag!
- Neer!
Leg het oude brood in wat melk tot wanneer het week is.
Begin!
Leg het terug op zijn plaats, alstublieft.
Vooruit met de geit!
- Knoei niet met Tom.
- Kloot niet met Tom.
Leg het boek terug waar je het gevonden hebt.
Leg het op tafel.