Examples of using "Ungar" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben Hongaar.
Hij is Hongaars.
Ik ben geen Hongaar.
Ik ben Hongaars.
Ik ben geen Hongaar.
Bij een oude samowaar zitten een Rus en een Hongaar.
- Ik ben Hongaar.
- Ik ben Hongaarse.
- Ik kom uit Hongarije.
- Ben je Hongaars?
- Bent u Hongaars?
- Zijn jullie Hongaars?