Examples of using "Telefoniert" in a sentence and their dutch translations:
- Hij is aan de telefoon.
- Hij zit aan de telefoon.
- We spraken elkaar aan de telefoon.
- We hebben gebeld.
Ik heb gebeld.
We spraken elkaar aan de telefoon.
Met wie was je aan het telefoneren?
Ik heb gebeld.
Tom belde.
- Tom heeft met Maria gebeld.
- Tom heeft met Maria getelefoneerd.
- Wie heeft er gebeld?
- Wie belde er?
Tom heeft zijn vriendin telefonisch gesproken.
- Wie heeft er gebeld?
- Wie belde er?
- Tom heeft met Maria gebeld.
- Tom telefoneerde met Maria.
We hebben verschillende keren met elkaar getelefoneerd.
- Tom heeft zijn vriendin telefonisch gesproken.
- Tom belde zijn vriendin.
Ik sprak met haar via de telefoon.