Examples of using "Supermarkt" in a sentence and their dutch translations:
Mary werkt bij een supermarkt.
De supermarkt is open.
Wat een grote supermarkt!
Ik ben naar de supermarkt geweest.
- Mary werkt in een supermarkt.
- Mary werkt bij een supermarkt.
Ze kopen groenten in de supermarkt.
We hebben een grote supermarkt.
Mijn huis staat dicht bij de supermarkt.
Ze gaat om de drie dagen naar de supermarkt.
Tom gaat altijd naar de supermarkt waar Mary werkt.
Ik doe mijn aankopen altijd in die supermarkt in het centrum.
Tom gaat altijd naar de supermarkt waar Mary werkt.
We kopen genoeg toiletpapier bij Albert Heijn voor een legerbarak.
De appels van onze eigen boom smaken veel beter dan de bespoten appels uit de supermarkt.
Als je in de supermarkt alles zonder nadenken in je karretje dropt, dan kan de rekening al vlug erg oplopen.