Examples of using "Rausgehen" in a sentence and their dutch translations:
Hebt ge hem zien buitengaan?
- Ik moet weg.
- Ik moet eruit.
- Ik moet naar buiten gaan.
Ga je morgen uit?
Wanneer gaat ge uit?
Wanneer het donker is, mag je haar niet naar buiten laten gaan.
Adviseer je mensen om naar buiten te gaan...
Ik moet weg.
De deur sluit automatisch na het buitengaan.
Vergeet niet het licht uit te doen bij het buitengaan.
Ik zou liever buiten gaan dan binnen te blijven.
Wilt ge naar buiten gaan?
Ga je morgen vertrekken?
- Ik wilde net uitgaan toen hij me kwam zien.
- Ik wilde net naar buiten gaan toen hij me kwam zien.
Het is beter als je niet weggaat.
Ik ga niet graag buiten zonder jasje op een zo koude dag.
- Vergeet niet het licht uit te doen bij het buitengaan.
- Vergeet niet het licht uit te doen als je weggaat.