Examples of using "Mike" in a sentence and their dutch translations:
Mike glimlachte.
Mike lacht.
Mike wacht beneden.
Goedemorgen, Mike.
Mike houdt van katten.
Mike en Ken zijn vrienden.
Mike zingt goed.
Mike speelt graag basketbal.
Ik noem hem Mike.
Mike heeft twee vriendinnen.
Hallo, ik ben Mike.
- Mike heeft zijn hond Spike genoemd.
- Mike noemde zijn hond Spike.
Is Mike gestopt met drinken?
- "Ja, sinaasappelsap alstublieft," zegt Mike.
- "Ja, sinaasappelsap graag," zegt Mike.
Mike en Ken zijn vrienden.
Ik heb Mike gevraagd me te helpen.
Mike gaat met de bus naar school.
Mike heeft een aantal vrienden in Florida.
Mike, heb je dat gesprek net gehoord?
Mike heeft een vriendin die in Chicago woont.
Mike en zijn zuster kennen Frans, maar geen Japans.
Het is aangenaam voor Mike, met Yumi te spreken.
Mike kwam om vijf uur in de bibliotheek terug.
Mike maakte een ruwe tafel uit de ronde boomstam.
Zoals wel vaker het geval is, was Mike deze namiddag te laat op de afspraak.