Examples of using "Kocht" in a sentence and their dutch translations:
- Tom is aan het koken.
- Tom kookt.
Hij kookt.
- Ze kookt.
- Zij kookt.
Jullie koken.
De theepot kookt.
Wat koken jullie?
Hij kookt graag.
- Hij is nu aan het koken.
- Hij kookt nu.
- Tom kookt eieren.
- Tom is eieren aan het koken.
- Ze is nu aan het koken.
- Ze kookt nu.
- De pan kookt over.
- De pot kookt over.
Mijn moeder kookt goed.
Zijn bloed kookt.
Mary kookt zonder zout.
Tom kookt op gas.
Thomas kookt een ei.
Wie kookt er bij jullie?
Mijn vrouw is nu aan het koken.
Zij is gek op koken.
Ze kookt voor hem.
Deze groenten koken langzaam.
Moeder is in de keuken aan het koken.
Tom kookt graag voor Maria.
Ze kookt graag voor haar gezin.
Hij kookt graag voor zijn gezin.
Hij kookt graag voor zijn gezin.
Water kookt bij 100 graden Celsius.
- Kun je vis bereiden?
- Kan je vis bereiden?
Hoe bereidt men deze vis in Frankrijk?
Mijn moeder kookt voor mij.
Maria maakt 's morgens geen koffie, maar chocolademelk.
Ze kookt goed.
Melk kookt op een hogere temperatuur dan water.
De vader kookt nu het eten in de keuken.
Ze maakt kip klaar op de manier die ik lekker vind.
- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Hou je van koken?
- Houdt u van koken?
- Houden jullie van koken?
Kook het water.
Kook één ei.
Kook wat water.
Mary kookt zonder zout.
Water kookt bij 100 graden Celsius.
Tom kan goed koken.
Water kookt bij 100 graden Celsius.
- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?
Water kookt bij 100 graden Celsius.
Jij kan heerlijk eten maken in een oude pan.
Ik liet mijn zoon het avondeten klaarmaken.
Als een waterkoker een laag vermogen heeft, betekent dat niet dat hij zuinig is, alleen dat het langer duurt voor je theewater kookt.