Examples of using "Vélo" in a sentence and their dutch translations:
- Wat een fiets.
- Wat een motor.
Ik heb een fiets.
Ik heb een fiets.
Deze fiets is van mij.
Dit is mijn fiets.
Mijn fiets is gestolen.
Inmiddels vond hij fietsen al niet meer leuk.
- Dit is mijn fiets.
- Deze fiets is van mij.
Laten we hier een fiets huren.
Ik heb een rode fiets.
Ik heb een nieuwe fiets.
Hij is gek op fietsen.
- Zijn ketting is ontspoord.
- Zijn ketting is eraf.
- De ketting van zijn fiets is eraf.
Ik reis graag met de fiets.
Zijn fiets is rood.
- Hij is op de fiets gegaan.
- Hij is met de fiets vertrokken.
- Van wie is deze fiets?
- Van wie is die fiets?
- Dit is mijn fiets.
- Deze fiets is van mij.
Dit is mijn fiets.
Deze fiets is van mij.
Ik heb een nieuwe fiets nodig.
Jouw fiets lijkt op die van mij.
Mijn fiets moet worden gerepareerd.
Ik heb een nieuwe fiets nodig.
- Kan zij fietsen?
- Kan ze fietsen?
Mayiko kan fietsen.
Deze fiets is van mij.
Van wie is die fiets?
Ik moet fietsen.
Elke jongen heeft een fiets.
Ik heb de fiets gisteren gerepareerd.
Ik heb geen fiets.
Mijn fiets werd gestolen.
Hij is met de fiets vertrokken.
- Kan ik met mijn fiets rijden?
- Kan ik op mijn fiets rijden?
Ik kan fietsen.
Tom heeft geen fiets.
- Ik heb een elektrische fiets gekocht.
- Ik kocht een elektrische fiets.
De pastor ging met de fiets.
Tom gaf me een fiets.
- Uw fiets is beter dan de mijne.
- Jouw fiets is beter dan de mijne.
- Heb je zin in een fietstocht?
- Heeft u zin in een fietstocht?
- Hebben jullie zin in een fietstocht?
Die fiets is van onze school.
Hij heeft zijn fiets rood geschilderd.
Ik wil een nieuwe fiets kopen.
Mijn fiets moet worden gerepareerd.
Maurice Ravel had een mooie fiets.
Ik moet mijn fiets laten repareren.
Mijn fiets is gisteren gestolen.
Geef deze fiets wat olie.
Mijn fiets heeft een lekke band.
Waar kan ik mijn fiets achterlaten?
- Dat is mijn fiets.
- Dit is mijn fiets.
Ik heb net een nieuwe fiets uitgeprobeerd.
Deze fiets is makkelijk om op te rijden.