Examples of using "Habitent" in a sentence and their dutch translations:
Ze wonen in Belfast.
Zij wonen in de Verenigde Staten.
Waar wonen je ouders?
Waar wonen ze?
Mijn ouders wonen in Kioto.
Zij wonen dicht bij de school.
Er wonen niet veel Indiërs in Japan.
Zij wonen in een huis.
- Ze wonen vlakbij.
- Ze wonen in de buurt.
Veel esperantisten wonen in Hongarije.
Zij wonen in de Verenigde Staten.
Zij wonen in de Verenigde Staten.
Mijn kinderen wonen in Boston.
Anderen hebben dit toevluchtsoord al opgeëist.
Waar wonen ze?
- Ze wonen vlakbij.
- Ze wonen in de buurt.
- Ze wonen dichtbij.
Ze wonen sinds een jaar in Parijs.
Waar wonen je ouders?
- Ze wonen vlakbij.
- Ze wonen in de buurt.
Zij wonen in een huis.
Ik woon in een stad, maar mijn ouders wonen op het platteland.
Mijn kinderen wonen in Boston.
Niet iedereen die hier woont, is rijk.
Er wonen nauwelijks Indiërs in Japan.
Het merendeel van de mensen die met een vork eten, woont in Europa, Noord-Amerika en Latijns-Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Afrika, het Nabije Oosten, Indonesië en India.
Wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen werpen.