Translation of "Cadeau" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Cadeau" in a sentence and their dutch translations:

C'est cadeau.

Dit is gratis.

- Merci pour votre cadeau.
- Merci pour le cadeau.
- Merci pour ton cadeau.

Bedankt voor je cadeau.

- Un cadeau pour vous.
- Un cadeau pour toi.

- Een cadeau voor jou.
- Een cadeau voor u.
- Een cadeau voor jullie.

- Il m'envoya un cadeau.
- Il m'a envoyé un cadeau.

Hij stuurde me een geschenk.

- Voici un cadeau pour toi.
- C'est un cadeau pour toi.
- C'est un cadeau pour vous.

- Dit is een cadeau voor jou.
- Het is een geschenk voor u.

- Merci beaucoup pour votre cadeau.
- Merci beaucoup pour ton cadeau.

- Heel erg bedankt voor je cadeau.
- Heel erg bedankt voor uw cadeau.
- Heel erg bedankt voor jullie cadeau.

- N'ouvrez pas encore le cadeau !
- N'ouvre pas encore le cadeau !

Pak het cadeau nog niet uit.

- Elle m'a donné un cadeau.
- Elle me donna un cadeau.

Ze gaf me een cadeautje.

- C'est un cadeau pour toi.
- C'est un cadeau pour vous.

- Het is een cadeau voor jou.
- Het is een cadeautje voor jou.
- Het is een cadeau voor u.
- Het is een cadeautje voor u.
- Het is een cadeau voor jullie.
- Het is een cadeautje voor jullie.

Un cadeau pour vous.

Een cadeau voor u.

Il m'envoya un cadeau.

Hij stuurde me een geschenk.

Merci pour le cadeau.

- Bedankt voor je cadeau.
- Dank je voor het cadeau.

Merci pour ton cadeau.

- Bedankt voor je cadeau.
- Dank je voor het cadeau.

- C'est gratuit.
- C'est cadeau.

- Dit is gratis.
- Het is gratis.
- 't Is gratis.

Un cadeau pour toi.

Een cadeau voor jou.

Vous méritez un cadeau.

- U verdient een geschenk.
- Jullie verdienen een geschenk.

- Je t'ai acheté un cadeau.
- Je vous ai acheté un cadeau.

- Ik heb een cadeau voor je gekocht.
- Ik heb een cadeau voor u gekocht.
- Ik heb een cadeau voor jullie gekocht.

- Chacun d'eux a reçu un cadeau.
- Chacun d'eux reçut un cadeau.

Ze hebben elk een geschenk ontvangen.

- Quel cadeau veux-tu pour Nöel ?
- Qu'aimerais-tu comme cadeau de Noël ?

Wat had je graag voor Kerstmis?

- Qu'aimerais-tu comme cadeau de Noël ?
- Qu'aimeriez-vous comme cadeau de Noël ?

Wat had je graag voor Kerstmis?

- Mon oncle m'a donné un cadeau.
- Mon oncle m'a fait un cadeau.

- Mijn oom gaf me een cadeau.
- Mijn oom gaf me een cadeautje.

Voici un cadeau pour toi.

Dit is een cadeau voor jou.

Je te donnerai un cadeau.

- Ik zal je een geschenk geven.
- Ik zal je een cadeau geven.

Merci beaucoup pour votre cadeau.

- Heel erg bedankt voor uw cadeau.
- Heel erg bedankt voor jullie cadeau.

Il m'a offert un cadeau.

Hij gaf me een cadeau.

Il a accepté mon cadeau.

- Hij nam mijn cadeau aan.
- Hij accepteerde mijn cadeau.

C'est son cadeau de Noël.

- Het is zijn kerstcadeau.
- Het is zijn kerstcadeautje.

J'ai reçu mon cadeau d'anniversaire.

- Ik heb mijn verjaardagscadeau ontvangen.
- Ik ontving mijn verjaardagscadeau.

J'ai un cadeau pour toi.

- Ik heb 'n cadeautje voor je.
- Ik heb een cadeau voor jou.

Merci beaucoup pour ton cadeau.

- Heel erg bedankt voor je cadeautje.
- Heel erg bedankt voor uw cadeau.
- Heel erg bedankt voor jullie cadeau.

Ce n'est pas un cadeau.

Het is geen cadeau.

La vie est un cadeau.

Het leven is een geschenk.

Ann m'a donné ce cadeau.

Ann gaf mij dit geschenk.

Elle lui donna un cadeau.

- Ze gaf hem een ​​cadeautje.
- Ze gaf hem een ​​cadeau.

C'est un cadeau pour vous.

Het is een geschenk voor u.

C'est un cadeau pour vous ?

- Is dat een cadeau voor jou?
- Is dat een cadeau voor u?

- Quel cadeau aimeriez-vous recevoir pour Noël ?
- Quel cadeau aimerais-tu recevoir pour Noël ?

- Welk cadeau wilt u voor Kerstmis krijgen?
- Welk cadeau wil je voor Kerstmis krijgen?
- Welk cadeau willen jullie voor Kerstmis krijgen?

J'ai un joli cadeau pour toi.

- Ik heb een leuk cadeau voor je.
- Ik heb een leuk cadeau voor u.
- Ik heb een leuk cadeau voor jullie.

Elle m'a remercié pour le cadeau.

- Ze bedankte me voor het cadeau.
- Ze bedankte me voor het cadeautje.

Ce cadeau est pour mon amie.

Dit cadeau is voor mijn vriendin.

Quel cadeau veux-tu pour Nöel ?

Wat had je graag voor Kerstmis?

Merci pour le cadeau de Noël !

Bedankt voor het kerstcadeau.

Elle m'a donné un superbe cadeau.

- Ze gaf me een prachtig cadeau.
- Ze gaf me een prachtig cadeautje.

Il m'a offert un beau cadeau.

- Hij heeft me een leuk cadeau gegeven.
- Hij gaf me een leuk cadeau.

Tom m'a remercié pour le cadeau.

Tom heeft mij bedankt voor het geschenk.

Chaque enfant a reçu un cadeau.

Elk kind kreeg een cadeautje.

- C'est un cadeau de Noël pour toi.
- Ceci est un cadeau de Noël pour vous.

- Dit is een kerstcadeau voor jou.
- Dit is een kerstcadeau voor u.
- Dit is een kerstcadeau voor jullie.
- Dit is een kerstcadeautje voor jou.
- Dit is een kerstcadeautje voor u.
- Dit is een kerstcadeautje voor jullie.

- C'était un cadeau de Noël de Tom.
- Ceci était un cadeau de Noël de Tom.

- Dit was een kerstcadeau van Tom.
- Dit was een kerstcadeautje van Tom.

- Je t'ai acheté un cadeau de Noël.
- Je vous ai acheté un cadeau de Noël.

- Ik heb een kerstcadeau voor je gekocht.
- Ik heb een kerstcadeau voor u gekocht.
- Ik heb een kerstcadeau voor jullie gekocht.

- Je vous donnerai cette bicyclette comme cadeau d'anniversaire.
- Je te donnerai ce vélo comme cadeau d'anniversaire.

Ik zal je die fiets geven als verjaardagsgeschenk.

- Offrez-vous un cadeau de Noël à votre patron ?
- Offres-tu un cadeau de Noël à ton patron ?
- Offrez-vous un cadeau de Noël à votre patronne ?
- Offres-tu un cadeau de Noël à ta patronne ?

- Geef je je baas een kerstcadeau?
- Geeft u uw baas een kerstcadeau?
- Geven jullie je baas een kerstcadeau?

Je cherche un cadeau pour ma mère.

Ik zoek een geschenk voor mijn moeder.

Son cadeau est une bouteille de vin.

Zijn geschenk is een fles wijn.

Je ne peux pas accepter ce cadeau.

Ik kan dit geschenk niet aanvaarden.

Tom m'a envoyé un cadeau de Noël.

- Tom stuurde me een kerstcadeau.
- Tom heeft me een kerstcadeau gestuurd.

Ma tante m'a envoyé un cadeau d'anniversaire.

Mijn tante heeft mij een verjaardagsgeschenk gestuurd.

Ken a remercié Tom pour le cadeau.

Ken bedankte Tom voor het cadeau.

Elle le surprit par un petit cadeau.

Ze verraste hem met een klein geschenk.

Tom a acheté un cadeau pour Mary.

- Tom kocht een cadeautje voor Mary.
- Tom heeft een cadeautje voor Mary gekocht.

Elle sourit et accepta mon petit cadeau.

Ze glimlachte en nam mijn cadeautje aan.

Mon oncle lui a offert un cadeau.

Mijn oom gaf hem een geschenk.