Examples of using "Appeler" in a sentence and their dutch translations:
Ik mocht bellen.
Ik wil bellen...
Laat mij mijn advocaat opbellen.
We moeten de helikopter inschakelen.
Ik moet Tom bellen.
Ik wil graag mijn ambassade bellen.
Ik denk dat je Tom moet roepen.
- Ze gaan bellen.
- Zij gaan bellen.
We moesten de slotenmaker erbij halen.
Ik zou een arts moeten bellen.
Ik ga de politie bellen.
Ik ga de politie bellen!
Laat mij mijn advocaat opbellen.
- Zal ik een ambulance opbellen?
- Zal ik een ziekenwagen bellen?
- Zal ik een ambulance bellen?
- Mensen noemen haar Yotchan.
- Ze wordt Yotchan genoemd.
Hoorde je niet dat je naam genoemd werd?
Wacht een ogenblik. Ik zal Jimmy eens bellen.
Hoorde je niet dat je naam genoemd werd?
Ik denk we Tom moeten roepen.
Ik wil de politie niet bellen.
Ik denk dat je Tom moet roepen.
Ik moet hulp inschakelen om hier uit te komen.
Ik pak mijn handen in... ...en vraag om een helikopterextractie.
Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?
Wilt ge een dokter opbellen alstublieft?
Vind je niet dat we de politie moeten bellen?
Vind je niet dat we de politie moeten bellen?
...moet je om hulp vragen... ...en naar het ziekenhuis gaan.
Je gaat mijn ouders toch niet bellen, wel?
Hoe zou ik je gaan noemen?
Ik moet Tom bellen.
ben je wat we als sociaal dood kunnen bestempelen.
Dus roepen we de helikopter en gaan we snel naar het ziekenhuis.
Roep de politie!
- Heb je iemand die je kunt bellen als je wilt praten?
- Hebt u iemand die u kunt bellen als u wilt praten?
We hebben nu 30 minuten om hulp in te schakelen... ...en naar het ziekenhuis te komen.
We hebben nu 30 minuten om hulp in te schakelen... ...en naar het ziekenhuis te komen.
Sorry dat ik zo vroeg bel.
Wanneer kan ik je bellen?
We moeten nu de politie bellen, omdat de situatie volledig uit de hand loopt, wanneer we nog langer wachten.