Examples of using "Tommi" in a sentence and their dutch translations:
Haal Tom.
Tom vocht.
- Tom verft.
- Tom schildert.
Tom knipperde met zijn ogen.
Hallo, Tom.
Tom schreef zich in.
Tom gniffelde.
Tom grijnsde.
Tom schreeuwde.
Tom sprak.
Ik heet ook Tom.
- Tom drinkt sap.
- Tom is sap aan het drinken.
- Tom lacht.
- Tom is aan het lachen.
Tom is impulsief.
- Tom houdt van je.
- Tom houdt van jou.
Drinkt Tom koffie?
- Tom leeft.
- Tom is in leven.
Tom wist het.
Tom is nog niet teruggekomen.
Tom lacht zelden.
- Tom is een slechte stemming.
- Tom is in een slechte bui.
- Tom is aan het rusten.
- Tom is aan het uitrusten.
Tom is dood.
Tom is dood.