Examples of using "Trousers" in a sentence and their dutch translations:
Mijn broek is nat.
Dat is mijn broek.
- Je broek is vuil.
- Je pantalon is vuil.
- Hij had een rode broek aan.
- Hij droeg een rode broek.
Dat is mijn broek.
Dat is mijn broek.
Hij deed een propere broek aan.
Hoeveel kost die broek?
Hij krijgt zijn broeken iedere dag gestreken.
- Hij deed snel zijn broek aan.
- Hij trok snel zijn broek aan.
Ik heb twee broeken gekocht.
Dit is de broek die ik wil.
Was zijn broek gestreken?
Hij krijgt zijn broeken iedere dag gestreken.
- Een rund in korte broek is ontsnapt.
- Een rund in korte broek is weggevlucht.
- Deze broek is van duurzame stof gemaakt.
- Deze broek is uit duurzame stof vervaardigd.
Deze broek is te strak voor mij.
Zij heeft in dat huis de broek aan.
Hij droeg een rode broek.
- Je broek is vuil.
- Je pantalon is vuil.
Waar is mijn broek?
Dat is mijn broek.
Deze broek is te lang.
Hoeveel kost die broek?
Dat is mijn broek.
Ik heb twee broeken gekocht.
Toen ik klein was had ik enkel lange broeken aan.
- Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
- Wat zou ik aandoen: een broek of een rok?