Translation of "Talking" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Talking" in a sentence and their dutch translations:

- Stop talking.
- Stop talking!

- Stop met praten.
- Stop met kletsen.
- Kop dicht!

- Everybody's talking.
- Everyone is talking.

Iedereen praat.

- He stopped talking.
- She stopped talking.

- Ze stopte met praten.
- Ze is gestopt met praten.

- Stop talking.
- Quit chattering.
- Stop talking!

Stop met kletsen.

Someone's talking.

- Iemand praat.
- Iemand is aan het praten.

Keep talking.

Blijf praten.

They're talking.

Ze zijn aan het praten.

I'm talking.

Ik ben aan het praten.

Stop talking.

Stop met praten.

Everybody's talking.

Iedereen praat.

- You speak.
- They're talking.
- They are talking.

Jullie spreken.

- Tom continued talking.
- Tom went on talking.

- Tom is blijven doorpraten.
- Tom bleef doorpraten.

- Everyone is talking about it.
- Everybody's talking about it.
- Everyone's talking about it.

Iedereen heeft het erover.

- He ceased talking suddenly.
- He suddenly stopped talking.

Hij stopte plotseling met praten.

- I hear someone talking.
- I hear somebody talking.

Ik hoor iemand praten.

- What's everyone talking about?
- What's everybody talking about?

Waar heeft iedereen het over?

- What are you talking about?
- What are you talking about!?
- What're you talking about?

- Waar heb je het over?
- Waar praat je over?
- Waar hebt u het over?
- Waar praten jullie over?
- Wat bedoel je daarmee?

- I'm not talking to you; I'm talking to the monkey.
- I'm not talking to you, I am talking to the monkey.
- I'm not talking to you. I'm talking to the monkey.

Ik praat niet tegen jou, maar tegen de aap.

He kept talking.

Hij bleef praten.

I like talking.

Ik praat graag.

We enjoy talking.

- We babbelen graag.
- Wij praten graag.

Look who's talking.

Kijk eens wie dat zegt.

He stopped talking.

- Hij is gestopt met praten.
- Hij is opgehouden met praten.
- Hij stopte met praten.

Please stop talking.

- Hou alsjeblieft op met praten.
- Hou alstublieft op met praten.

Tom began talking.

Tom begon te praten.

They stopped talking.

Ze stopten met praten.

Tom is talking.

Tom praat.

Stop talking loudly.

Praat stiller.

Tom stopped talking.

Tom zweeg.

Look who's talking!

Dat moet jij nodig zeggen!

I started talking.

Ik begon te praten.

She stopped talking.

- Ze stopte met praten.
- Ze is gestopt met praten.

Stop talking shop!

Stop met praten over werk!

He was talking.

Hij praatte.

People started talking.

Mensen begonnen te praten.

- Cut the talking and listen.
- Stop talking and listen.

Stop met praten en luister.

- What are you talking about?
- What're you talking about?

Waar heb je het over?

- I'll do the talking.
- I will do the talking.

- Ik doe het woord.
- Ik voer het woord.

- What's he talking about?
- What is he talking about?

Waarover heeft hij het?

- Tom is talking to himself.
- Tom's talking to himself.

Tom praat met zichzelf.

Talking to Eliana is like talking to a wall.

Praten met Eliana is als praten met een muur.

- Everyone is talking about it.
- Everyone's talking about it.

Iedereen heeft het erover.

- Everyone's talking about you.
- Everyone is talking about you.

Iedereen praat over jullie.

- What are you talking about?
- What're you talking about?
- What are you guys talking about?

Waar praten jullie over?

- Who are you talking with?
- With whom are you talking?
- Who are you talking to?

Tegen wie heb je het?

I'm not talking to you; I'm talking to the monkey.

Ik praat niet tegen jou, maar tegen de aap.

- With whom are you talking?
- Who are you talking to?

- Met wie ben je aan het praten?
- Tegen wie heb je het?

- What are you all talking about?
- What's everyone talking about?

Waar heeft iedereen het over?

- They are having a chat.
- They're talking.
- They are talking.

- Ze praten.
- Ze zijn aan het kletsen.

I'm not talking to you. I'm talking to the monkey.

Ik praat niet tegen jou, maar tegen de aap.

- I was talking about me.
- I was talking about myself.

Ik had het over mezelf.

He suddenly stopped talking.

Hij stopte plotseling met praten.

Have you finished talking?

Ben je klaar?

Tom went on talking.

- Tom is blijven doorpraten.
- Tom bleef doorpraten.

I'm all done talking.

Dat is mijn laatste woord.

He didn't stop talking.

- HIj praatte maar door.
- Hij bleef maar doorpraten.

She kept on talking.

Ze bleef praten.

I'm talking about it.

Ik spreek daarover.

- I'm speaking.
- I'm talking.

Ik ben aan het praten.

Tom's talking to himself.

Tom praat met zichzelf.

They were talking business.

Ze spraken over zaken.

Stop talking and listen.

Stop met praten en luister.

We were talking theology.

We hadden het over theologie.

Tom just kept talking.

Tom bleef maar doorpraten.

I'm talking with Rocío.

Ik ben met Rocío aan het praten.

He's talking gibberish again.

Hij zit weer onzin uit te kramen.

Tom is talking nonsense.

- Tom praat onzin.
- Tom is onzin aan het praten.

Are you talking shop?

Heb je het over werk?

One, I am bad at talking, I am good at talking;

Eén: Ik ben slecht in praten, ik ben goed in praten.

- What are you talking about!?
- What are you guys talking about?

Waar praten jullie over?

- They are talking with each other.
- They're talking with each other.

Ze zijn met elkaar aan het praten.