Examples of using "Talking" in a sentence and their dutch translations:
- Stop met praten.
- Stop met kletsen.
- Kop dicht!
Iedereen praat.
- Ze stopte met praten.
- Ze is gestopt met praten.
Stop met kletsen.
- Iemand praat.
- Iemand is aan het praten.
Blijf praten.
Ze zijn aan het praten.
Ik ben aan het praten.
Stop met praten.
Iedereen praat.
Jullie spreken.
- Tom is blijven doorpraten.
- Tom bleef doorpraten.
Iedereen heeft het erover.
Hij stopte plotseling met praten.
Ik hoor iemand praten.
Waar heeft iedereen het over?
- Waar heb je het over?
- Waar praat je over?
- Waar hebt u het over?
- Waar praten jullie over?
- Wat bedoel je daarmee?
Ik praat niet tegen jou, maar tegen de aap.
Hij bleef praten.
Ik praat graag.
- We babbelen graag.
- Wij praten graag.
Kijk eens wie dat zegt.
- Hij is gestopt met praten.
- Hij is opgehouden met praten.
- Hij stopte met praten.
- Hou alsjeblieft op met praten.
- Hou alstublieft op met praten.
Tom begon te praten.
Ze stopten met praten.
Tom praat.
Praat stiller.
Tom zweeg.
Dat moet jij nodig zeggen!
Ik begon te praten.
- Ze stopte met praten.
- Ze is gestopt met praten.
Stop met praten over werk!
Hij praatte.
Mensen begonnen te praten.
Stop met praten en luister.
Waar heb je het over?
- Ik doe het woord.
- Ik voer het woord.
Waarover heeft hij het?
Tom praat met zichzelf.
Praten met Eliana is als praten met een muur.
Iedereen heeft het erover.
Iedereen praat over jullie.
Waar praten jullie over?
Tegen wie heb je het?
Ik praat niet tegen jou, maar tegen de aap.
- Met wie ben je aan het praten?
- Tegen wie heb je het?
Waar heeft iedereen het over?
- Ze praten.
- Ze zijn aan het kletsen.
Ik praat niet tegen jou, maar tegen de aap.
Ik had het over mezelf.
Hij stopte plotseling met praten.
Ben je klaar?
- Tom is blijven doorpraten.
- Tom bleef doorpraten.
Dat is mijn laatste woord.
- HIj praatte maar door.
- Hij bleef maar doorpraten.
Ze bleef praten.
Ik spreek daarover.
Ik ben aan het praten.
Tom praat met zichzelf.
Ze spraken over zaken.
Stop met praten en luister.
We hadden het over theologie.
Tom bleef maar doorpraten.
Ik ben met Rocío aan het praten.
Hij zit weer onzin uit te kramen.
- Tom praat onzin.
- Tom is onzin aan het praten.
Heb je het over werk?
Eén: Ik ben slecht in praten, ik ben goed in praten.
Waar praten jullie over?
Ze zijn met elkaar aan het praten.