Examples of using "Snows" in a sentence and their dutch translations:
Het sneeuwt hard.
Het sneeuwt buiten.
Het sneeuwt daar.
Het sneeuwt alweer.
Het sneeuwt hier vaak.
Het sneeuwt hier nooit.
In de winter sneeuwt het.
Op deze plaats valt bijna geen sneeuw.
Het sneeuwt in Parijs.
Het sneeuwt in Rusland.
Het regent niet. Het sneeuwt.
Het sneeuwt hier altijd in de winter.
Het sneeuwt buiten.
Het sneeuwt altijd in de Alpen.
Het sneeuwt nooit in dit land.
Het sneeuwt daar.
Het sneeuwt hard.
Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwman.
- Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwpop.
- Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwman.
Het sneeuwt in Parijs.
Ik draag altijd laarzen als het regent of sneeuwt.
- Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwpop.
- Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwman.
Het sneeuwt hard.