Examples of using "Hard" in a sentence and their dutch translations:
Je werkt hard.
- Even goede vrienden!
- Geen harde gevoelens?
Je werkt hard.
Het sneeuwt hard.
Studeer hard.
Dit is moeilijk.
Doe goed je best.
Het regent dat het giet.
Hij doet zijn uiterste best.
Je doet te veel je best.
Werk niet te hard!
Gisteren heeft het veel geregend.
- Het is moeilijk te geloven.
- Dat is moeilijk te geloven.
Dat is moeilijk te zeggen.
Erg lastig.
Bloemen zijn hard.
bevestiging te hebben .
Ze studeert hard.
- Hij heeft hard gewerkt.
- Hij werkte hard.
- Hij doet zijn best.
- Hij doet zijn uiterste best.
- Ze werkt hard.
- Zij werkt hard.
- Ik heb goed nagedacht.
- Ik dacht goed na.
IJzer is hard.
Het sneeuwt hard.
Nancy studeerde hard.
Blijf hard werken!
Wiskunde is moeilijk.
- Dit is moeilijk.
- Dit is hard.
John werkt hard.
Tom werkt hard.
Ze werkte hard.
Ze werken hard.
Je werkt hard.
Het is extreem moeilijk.
Het sneeuwt hard.
Tom heeft hard gefeest.
Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.
Je moet hard leren.
Het is moeilijk te begrijpen.
Er waait een heel harde wind.
Het giet.
érg moeilijk dus.
Dat was lastig.
Goede studenten studeren hard.
Je werkt te hard.
Dat is moeilijk te zeggen.
Ze ademde hevig.
Hij werkt altijd hard.
Wetenschap is te moeilijk.
Je moet hard leren.
Latijn is niet moeilijk.
Het brood werd hard.
Dat is moeilijk te zeggen.
Het is moeilijk te geloven.
Dat is moeilijk te beschrijven.
Je bent hard geraakt.
Dat is moeilijk te geloven.
Ze werkt erg hard.
De meeste studenten studeren hard.
Het ziet er heel moeilijk uit!
Dat is moeilijk te zeggen.
Ik ben slechthorend.
Het ei is hard.
Ik weet dat het moeilijk is.
Je doet te veel je best.
Dat zal niet moeilijk zijn.
- Het regent pijpestelen vanavond.
- Het regent pijpenstelen vanavond.