Examples of using "Perfume" in a sentence and their dutch translations:
Dat parfum ruikt lekker.
- Draag je parfum?
- Draagt u parfum?
- Wat is jouw lievelingsparfum?
- Wat is uw lievelingsparfum?
- Wat is jullie lievelingsparfum?
- Ik hou van Maria haar parfum.
- Ik hou van Maria's parfum.
Sami's parfum was gestolen.
Sami was parfum aan het spuiten.
Is dat een nieuwe parfum?
Maria draagt geen goedkope parfums.
- Bevalt deze parfum je?
- Bevalt dat parfum je?
Hij kon haar parfum ruiken.
Sami maakt zijn eigen parfum.
Tom kon Maria's parfum ruiken.
- Heb je ooit dit parfum geroken?
- Heeft u ooit dit parfum geroken?
- Hebben jullie ooit dit parfum geroken?
Maria draagt altijd te veel parfum.
Ik besloot geen parfum te kopen.
Maria deed te veel parfum op.
Maria draagt vaak te veel parfum.
Vrouwen gebruiken parfum omdat de neus makkelijker te verleiden is dan het oog.