Translation of "Wearing" in Dutch

0.013 sec.

Examples of using "Wearing" in a sentence and their dutch translations:

- He is wearing sunglasses.
- He's wearing sunglasses.

Hij draagt een zonnebril.

- Tom is wearing sunglasses.
- He's wearing sunglasses.

Tom heeft een zonnebril op.

- Tom is wearing suspenders.
- Tom is wearing braces.

Tom draagt bretels.

She's wearing sunglasses.

- Ze draagt een zonnebril.
- Zij heeft een zonnebril op.

She's wearing red.

Ze draagt ​​rood.

She's wearing tights.

- Ze draagt een panty.
- Ze draagt kousen.

I'm wearing sunglasses.

Ik draag een zonnebril.

I'm wearing shoes.

Ik draag schoenen.

What's Tom wearing?

Wat heeft Tom aan?

- She's wearing a hat.
- She is wearing a hat.

Ze draagt een hoed.

- Tom is wearing leather shorts.
- Tom's wearing leather shorts.

- Tom draagt lederen shorts.
- Tom draagt leren shorts.

- He is wearing a hat.
- He's wearing a hat.

- Hij draagt een hoed.
- Hij heeft een hoed op.

- He was wearing a dinner jacket.
- He was wearing a tuxedo.
- He was wearing a tux.

Hij droeg een smoking.

Tom is wearing suspenders.

Tom draagt bretels.

Wash before first wearing.

Eerst wassen alvorens te dragen.

He is wearing gloves.

Hij draagt handschoenen.

What are you wearing?

Wat heb je aan?

He was wearing glasses.

Hij droeg een bril.

He's wearing a kilt.

Hij draagt een kilt.

Tom isn't wearing socks.

Tom draagt geen sokken.

I'm not wearing socks.

Ik draag geen sokken.

Tom is wearing sunglasses.

Tom heeft een zonnebril op.

He is wearing pyjamas.

- Hij draagt een pyjama.
- Hij loopt in pyjama.

Are you wearing perfume?

- Draag je parfum?
- Draagt u parfum?

She's wearing a hat.

Ze draagt een hoed.

He is wearing glasses.

Hij draagt een bril.

I was wearing sunglasses.

Ik droeg een zonnebril.

Are you wearing gloves?

Draag je handschoenen?

Tom was wearing leggings.

Tom droeg een legging.

Sami was wearing pyjamas.

Sami droeg een pyjama.

Tom is wearing boots.

Tom draagt ​​laarzen.

Tom was wearing sweatpants.

Tom droeg een joggingbroek.

They were wearing orange.

Ze droegen oranje.

Tom is wearing black.

Tom draagt ​​zwart.

I'm wearing my jacket.

Ik doe mijn jas aan.

She's wearing high heels.

Ze draagt hoge hakken.

- She is wearing a blue dress.
- She's wearing a blue dress.

Ze draagt een blauwe jurk.

- We are accustomed to wearing shoes.
- We're accustomed to wearing shoes.

We zijn het gewend om schoenen te dragen.

- I'm not wearing any underwear.
- I am not wearing any underwear.

Ik draag helemaal geen onderbroek.

- Tom's wearing a new coat.
- Tom is wearing a new coat.

Tom draagt een nieuwe jas.

- Why is Tom wearing that hat?
- Why's Tom wearing that hat?

Waarom draagt Tom die hoed?

- Since when are you wearing contacts?
- How long have you been wearing contacts?
- When did you start wearing contacts?

Sinds wanneer draag je lenzen?

- Since when are you wearing contacts?
- When did you start wearing contacts?

Sinds wanneer draag je lenzen?

- They're not wearing their lab coats.
- They aren't wearing their lab coats.

Ze hebben hun labaratoriumjassen niet aan.

How about wearing contact lenses?

Waarom draagt ge geen contactlenzen?

She is wearing a brooch.

Ze draagt een broche.

The boy is wearing glasses.

De jongen draagt een bril.

Maria is wearing a burqa.

Maria draagt een boerka.

She was wearing long boots.

Ze droeg hoge laarzen.

She's wearing a blue dress.

Ze draagt een blauwe jurk.

Tom is wearing leather shorts.

Tom draagt leren shorts.

I'm not wearing any underwear.

Ik draag helemaal geen onderbroek.

Tom is wearing John's shoes.

Tom draagt de schoenen van John.

Tom is wearing new shoes.

Tom draagt nieuwe schoenen.

He was wearing a tux.

Hij droeg een smoking.

He was wearing a tuxedo.

Hij droeg een smoking.

Tom is wearing white socks.

Tom draagt witte sokken.

Tom wasn't wearing cowboy boots.

Tom droeg geen cowboylaarzen.

She's wearing an orange dress.

Ze draagt ​​een oranje jurk.

Tom was wearing white socks.

Tom droeg witte sokken.

Sami was wearing white socks.

Sami droeg witte sokken.

Sami is wearing his ring.

Sammy draagt zijn ring.

Sami was wearing those socks.

Sami droeg die sokken.

Sami was wearing blue socks.

Sami droeg blauwe sokken.

Sami was wearing a turban.

Sami droeg een tulband.

I'm wearing my new shoes.

Ik draag mijn nieuwe schoenen.