Examples of using "Happen" in a sentence and their dutch translations:
Het zal gebeuren.
Dat zal niet gebeuren.
- Dingen gebeuren nu eenmaal.
- Dingen gebeuren.
Het gaat niet gebeuren.
Dat zal nooit gebeuren.
Ongelukken gebeuren.
Er zal niets gebeuren.
Het zal gebeuren.
- Fouten gebeuren.
- Vergissingen gebeuren.
Dingen gebeuren nu eenmaal.
Hoe is dat gebeurd?
- Wanneer is het gebeurd?
- Wanneer gebeurde dit?
- Wanneer is dit gebeurd?
Dat zal niet gebeuren.
Dat zal niet gebeuren.
Dat zal nooit gebeuren.
Dit zal niet nog eens gebeuren.
Hoe kon dat gebeuren?
Hoe is dat gebeurd?
Dat zal niet gebeuren.
Dat zal nooit gebeuren.
Dat kan gebeuren.
Waar is het gebeurd?
- Waarom is dit gebeurd?
- Waarom gebeurde dit?
Ik hoop dat het gebeurt.
Wat zou er gebeuren?
Er kan van alles gebeuren.
Is er iets gebeurd?
Dat zal niet gebeuren.
- Het komt voor.
- Het gebeurt wel.
- Het gebeurt.
Dat zal nooit gebeuren.
Een ongeluk zit in een klein hoekje.
Dat zal waarschijnlijk gebeuren.
Wat zal er met Tom gebeuren?
Het gaat niet gebeuren.
Ik wilde niet dat dit zou gebeuren.
Waarom is dit gebeurd?
Waarom gebeurde dat?
die daarvoor nodig was.
Dat is niet echt gebeurd.
Dit zal niet nog eens gebeuren.
Hoe is dat gebeurd?
Hoe kon dat gebeuren?
- Laten we dat doen.
- Laten we dat voor elkaar krijgen.
- Laten we dat waarmaken.
Wanneer is het gebeurd?
- Ik zag het gebeuren.
- Ik heb het zien gebeuren.
- Waarom is dit gebeurd?
- Waarom gebeurde dit?
Waar is het gebeurd?
Er gebeuren hier idiote dingen.
Het gebeurt niet altijd.
- Is het recent gebeurd?
- Is het onlangs gebeurd?
- Is het kort geleden gebeurd?
Dit zal niet nog eens gebeuren.
Het zou niet meer moeten gebeuren.
Hoe gebeurt zoiets?
Kan dit hier gebeuren?
Verkeersongevallen gebeuren dagelijks.
Gebeurt dit vaak?
Waarom zou dat gebeuren?
De meeste ongelukken gebeuren dicht bij huis.
Dit had niet moeten gebeuren.
Dit gaat er gebeuren.
De meeste ongelukken gebeuren dicht bij huis.
Ik had niet gewild dat dit gebeurde.
- Ik wilde niet dat dit zou gebeuren.
- Ik had niet gewild dat dit gebeurde.
Ik wilde niet dat dit zou gebeuren.
- Wanneer gebeurde dit?
- Wanneer is dit gebeurd?
Niemand kan voorzien wat er gaat gebeuren.
De meeste ongelukken gebeuren dicht bij huis.
De gebraden kippen zullen je niet in de mond vliegen.
Zag iemand het gebeuren?
Dat zal me niet overkomen.
Dat zal mij nooit gebeuren.
Er gebeuren de hele tijd ongelukken.
Wat gaat er vandaag gebeuren?
Maak je geen zorgen. Zulke dingen gebeuren nu eenmaal.