Examples of using "Family" in a sentence and their dutch translations:
- Hoe is het met uw familie?
- Hoe gaat het met je gezin?
Hoe is het met uw familie?
- We zijn praktisch gezien familie.
- We zijn praktisch familie.
- We zijn nagenoeg familie.
- Hoe is het met uw familie?
- Hoe gaat het met je gezin?
Waar is je gezin?
Hoe gaat het met je gezin?
Hoe gaat het met de familie?
- Hoe gaat het met de familie?
- Hoe gaat het met je gezin?
Waar is zijn familie?
Mijn familie is rijk.
Hoe gaat het met je gezin?
- Hoe is het met uw familie?
- Hoe gaat het met je gezin?
Ik heb een groot gezin.
- We zijn haast een gezin.
- We zijn nagenoeg familie.
Waar is mijn gezin?
Alles goed met de familie?
Tom is deel van de familie.
We zijn nu familie.
- Bescherm je familie.
- Bescherm uw familie.
- Bescherm jullie familie.
We zijn familie.
Het is voor mijn familie.
Ik heb geen gezin.
- Ik heb een grote familie.
- Ik heb een groot gezin.
- Ik heb een grote familie.
- Ik heb een groot gezin.
Het gezin at 's avonds samen.
- Hoe is het met uw familie?
- Hoe gaat het met je gezin?
Ik kom uit een groot gezin.
of kinderen opvoeden
...kan het gezin eten.
Mijn gezin leed.
Ik heb een familie.
Het is voor mijn familie.
- Ik ken zijn familie.
- Ik ken haar familie.
- Ik ken haar gezin.
- Is dit uw familie?
- Is dit jouw familie?
Denk aan je familie.
Haar familie beschermde haar.
Mijn familie is rijk.
Waar is zijn familie?
Het is een familietrekje.
Hij mist zijn gezin.
Tom heeft een gezin.
Mijn familie is klein.
Ik onderhoud mijn familie.
Waar is haar familie?
Hier woont mijn familie.
Ik waardeer uw familie.
Toms familie is arm.
Ik heb geen gezin.
Hoe gaat het met je gezin?
Is je familie oké?
Mijn familie is er kapot van.
Mijn familie is arm.
Jullie familie heeft jullie nodig.
Mijn familie is helemaal niet groot.
Mijn familie is helemaal niet groot.
Mijn hele familie maakt het goed.
- Heb je een grote familie?
- Heb jij een grote familie?
Iedereen in zijn gezin is groot.
"Welke nationaliteit heeft haar familie?" "Oekraïens."
Vrienden, buren, familie, mijn gemeenschap:
Tijd om haar gezin te voeden.
Er komt extra familie te hulp.
Hij zorgt voor zijn familie.
Hoe is het met uw familie?
Tom woont met zijn familie.
Mijn familie komt uit Maleisië.
Tony gaat soms op bezoek bij zijn familie.