Examples of using "are" in a sentence and their dutch translations:
Ben je gek?
- Ben je gek?
- Ben je niet goed wijs?
Ben je kwaad?
Slaap je?
Ben je uitgeput?
Zijn jullie dakloos?
- Weet je het zeker?
- Zijt ge zeker?
Hebben jullie het druk?
Hou je me voor de gek?
Gaat het goed met u?
Ben je kwaad?
Hier zijn we dan.
- Dat zijn cadeaus.
- Dat zijn geschenken.
Weet je het zeker?
- Ben je gewond?
- Heb je je pijn gedaan?
- Ben je gek?
- Ben je niet goed wijs?
Ben je gewond?
Ben je tevreden?
Maak je een grapje?
- Ben je Duits?
- Bent u Duits?
Zij zijn buren.
Wij zijn Arabieren.
Zijt ge alleen?
We zijn Australiërs.
Het zijn professoren.
Slaap je?
Zijn we bereid?
Ben je rijk?
- Hoe gaat het?
- Alles goed?
Apen zijn intelligent.
Bent u bang?
Bent u vrij?
Heb je verdriet?
Zijn we klaar?
Hoe gaat het met jullie?
Vrouwen zijn individuen.
Ben je kwaad?
Zijn ze groot?
Courgettes zijn groen.
Ben je ziek?
- Zijt ge alleen?
- Ben je alleen?
- Slakken zijn hermafrodiet.
- Slakken zijn hermafroditisch.
Ben je bezig?
Je bent geweldig!
- Egels zijn alleseters.
- Egels zijn omnivoren.
Ben je dronken of zo?
Weet u dat zeker?
Bent u bang?
Zijn jullie Duits?
- Weet je het zeker?
- Zijt ge zeker?
- Weet u dat zeker?
- Weten jullie het zeker?
- Ben je zeker?
Hou je me voor de gek?
Dat zijn mijn boeken.
- Gaat het goed met je?
- Ben je oké?
Er zijn mensen die bang zijn voor spinnen.
Weet je het zeker?
zijn eindeloos.
zijn onvermijdelijk.
Zij zijn.
wat uitzonderlijk en waardevol is.
- Ben je blij?
- Zijn jullie gelukkig?
- Zijn jullie blij?
Uw schoenen zijn hier. Waar zijn de mijne?
Sommige jongens zijn ijverig, andere zijn lui.
Ben je single?
- Ben je thuis?
- Zijn jullie thuis?
Dit zijn mijn boeken, dat zijn die van hem.
- Wie bent u?
- Wie zijn jullie?
Er zijn overal insecten.
- Bloemen zijn geel.
- De bloemen zijn geel.