Translation of "Jongen" in Turkish

0.016 sec.

Examples of using "Jongen" in a sentence and their turkish translations:

Goede jongen.

O bir çocuk.

- De jongen liep weg.
- De jongen rende weg.

Çocuk kaçtı.

Met twee jongen.

İki yavrusu var.

De jongen springt.

- Oğlan atlıyor.
- Çocuk zıplıyor.

- Die jongen rent.
- Die jongen is aan het rennen.

- O çocuk koşuyor.
- O oğlan koşuyor.

- Die jongen is erg slim.
- Die jongen is erg intelligent.

Şu çocuk çok akıllıdır.

- Ik ben een verlegen jongen.
- Ik ben een schuchtere jongen.

- Ben utangaç bir çocuğum.
- Ben utangaç bir oğlanım.

- Ik ben een brave jongen.
- Ik ben een goede jongen.

Ben iyi bir çocuğum.

Wees geen slechte jongen.

Kötü bir çocuk olma.

Welke jongen is Masao?

Hangi çocuk Masao'dur?

Iedereen looft de jongen.

Herkes çocuğu övüyor.

De jongen werd gelukkig.

Çocuk mutlu oldu.

Waar is de jongen?

- Çocuk nerede?
- Oğlan nerede?

De jongen kwam terug.

Çocuk geri döndü.

Die jongen is slim.

O çocuk akıllıdır.

Ik zie de jongen.

Ben çocuğu görüyorum.

Ik ben een jongen.

Ben bir erkek çocuğuyum.

Wat zei de jongen?

Çocuk ne dedi?

Deze jongen is geweldig.

Bu adam harika.

Die jongen eet niet.

O çocuk yemek yemiyor.

Ik zie een jongen.

Bir oğlan görüyorum.

Wie is die jongen?

O çocuk kim?

Het is een jongen.

- Bu bir erkek çocuğu.
- O bir oğlan.

Dit is de jongen.

Bu, erkek çocuktur.

De jongen eet brood.

Çocuk ekmek yiyor.

De jongen kwam thuis.

Oğlan eve geldi.

- De jongen kocht een boek.
- De jongen heeft een boek gekocht.

Çocuk bir kitap satın aldı.

- De jongen gooide een steen.
- De jongen heeft een steen gegooid.

Çocuk bir taş attı.

- Waar heb je de jongen gezien?
- Waar hebben jullie de jongen gezien?
- Waar heeft u de jongen gezien?

Çocuğu nerede gördün?

- Elke jongen heeft zijn diploma gekregen.
- Iedere jongen heeft zijn diploma gekregen.

Her çocuk kendi diplomasını aldı.

Die jongen heeft zwart haar.

O çocuk siyah saçlı.

Je bent zo'n schattige jongen.

Sen sevimli bir çocuksun.

Je bent een goede jongen.

Sen hoş bir çocuksun.

De jongen begon te huilen.

Çocuk ağlamaya başladı.

De jongen is heel eerlijk.

Çocuk çok dürüst.

Hij is een vrolijke jongen.

O, neşeli bir çocuktur.

Hij is geen jongen meer.

O artık bir çocuk değil.

Hij is een grote jongen.

O büyük bir çocuk.

Hij is de grootste jongen.

- O en uzun boylu çocuktur.
- O en uzun boylu oğlandır.

Die jongen toonde geen angst.

Şu çocuk korku göstermedi.

Die jongen is erg intelligent.

Şu çocuk çok zekidir.

Deze jongen eet geen snoep.

- O oğlan şeker yemiyor.
- O oğlan şeker yemez.

Je bent maar een jongen.

Sen sadece bir çocuksun.

Deze jongen is mijn zoon.

Bu çocuk benim oğlum.

De jongen ging naar school.

Erkek çocuk okula gitti.

Elke jongen heeft een fiets.

Her çocuğun bir bisikleti vardır.

Tom is geen jongen meer.

Tom artık bir çocuk değil.

De jongen plukt gele bloemen.

Oğlan sarı çiçekleri topluyor.

Ik ken die jongen daar.

Oradaki çocuğu biliyorum.

De jongen heeft een krant.

Oğlanın bir gazetesi var.

Tom is een stoute jongen.

Tom haylaz bir oğlan.

De jongen heeft een fiets

- Çocuğun bir bisikleti var.
- Oğlanın bir bisikleti var.

Tom is een kleine jongen.

Tom küçük bir çocuk.

- Hoe heette die jongen nu weer?
- Hoe was de naam van de jongen ook alweer?
- Hoe heette die jongen ook alweer?

Oğlana ne deniliyordu?

Mijn familie hoopte op een jongen,

Ailem bir erkek çocuk istemişti,

En kwamen we deze jongen tegen.

ve bu küçük adamla tanıştım.

Ruim de helft bestaat uit jongen.

Yarısından çoğu gençlerden oluşuyor.

...zijn meer dan deze jongen aankunnen.

...pek bu gençlerin dişine göre değil.

De jongen zoeken veiligheid bij elkaar.

Genç yavrular birlik olarak yol almaya çalışıyor.

Haar jongen moeten constant gevoed worden.

Yavrularını 24 saat beslemek zorunda.

Een jongen steekt de straat over.

Bir çocuk caddeyi geçiyor.

Je bent zo'n goede jongen, Tom!

Ne iyi bir çocuksun, Tom!

De jongen werd door iedereen uitgelachen.

Çocuğa herkes tarafından gülündü.

De jongen zat op een stoel.

Çocuk bir sandalyeye oturdu.

Dat meisje lijkt wel een jongen.

Şu kız oğlansı görünüyor.

"Ik ben Japanner", antwoordde de jongen.

- Çocuk "Ben Japonum" diye cevapladı.
- Çocuk "Ben Japonum" diye yanıtladı.

Ik had medelijden met de jongen.

Çocuk için üzüldüm.

De jongen sprong in het water.

Çocuk suya atladı.

De jongen gooide het glas om.

Çocuk bardağa çarptı.

De jongen viel van het bed.

Çocuk yatağa düştü.

De jongen krabde aan zijn oor.

Çocuk kulağını kaşıdı.

De jongen spreekt met zijn grootvader.

Oğlan, dedesiyle konuşuyor.

Die jongen is een grote pestkop.

O çocuk büyük bir kabadayıdır.

Tom is een erg slimme jongen.

Tom çok akıllı bir çocuktur.

Elke jongen heeft zijn eigen kamer.

Her çocuğun kendi odası var.

- De jongen stond expres op mijn voet.
- De jongen stapte met opzet op mijn voet.

Çocuk kasten ayağıma bastı.

- Tom is een taaie jongen.
- Tom is een stoere jongen.
- Tom is een sterke knul.

Tom sert bir çocuk.

De jongen vocht tegen een zware ziekte.

Oğlan ciddi bir hastalıkla mücadele etti.

De jongen smeekte om een nieuwe fiets.

Oğlan yeni bir bisiklet için yalvardı.

Is het een jongen of een meisje?

O, bir erkek mi yoksa bir kız mı?