Translation of "Pizza" in Portuguese

Tom bestelde pizza.

Tom pediu pizza.

Ik wil pizza!

Eu quero pizza!

- Wie heeft pizza besteld?
- Wie heeft er pizza besteld?

Quem pediu pizza?

Pizza is mijn lievelingsgerecht.

- Pizza é minha comida favorita.
- Pizza é minha comida preferida.

Wil iemand een pizza?

Alguém quer pizza?

Waar is mijn pizza?

- Onde está a minha pizza?
- Onde está minha pizza?

Ik hou van pizza.

Eu gosto de pizza.

Melanie eet graag pizza.

- Melanie gosta de comer pizza.
- A Melanie gosta de comer pizza.

Wij aten de pizza.

- Nós comemos a pizza.
- Comemos a pizza.

Ik heb pizza besteld.

Eu pedi pizza.

Ik wil pizza eten.

Eu quero comer pizza.

Deze pizza is koud.

Esta pizza está fria.

Wiens pizza is dat?

De quem é essa pizza?

De pizza is onderweg.

A pizza está a caminho.

De eekhoorn eet pizza.

O esquilo está comendo pizza.

Tom bestelde een pizza.

Tom pediu uma pizza.

De pizza is klaar.

A pizza está pronta.

Iedereen houdt van pizza.

- Todo mundo gosta de pizza.
- Todos gostam de pizza.

Wij houden van pizza.

Nós gostamos de pizza.

- Ik hou heel erg van pizza.
- Ik hou echt van pizza.

Gosto muito de pizza.

- Tom houdt van pizza en patat.
- Tom houdt van pizza en friet.
- Tom houdt van pizza en frietjes.

Tom adora pizza e batatas fritas.

- Mijn vader is verlekkerd op pizza.
- Mijn vader is dol op pizza.
- Mijn vader houdt erg van pizza.

Meu pai gosta muito de pizza.

- Mijn vader is dol op pizza.
- Mijn vader houdt erg van pizza.

Meu pai gosta muito de pizza.

Ik hou echt van pizza.

Gosto muito de pizza.

Waarom bestellen we geen pizza?

Por que não pedir pizza?

Ik wil vanavond pizza eten.

Quero comer pizza esta noite.

Ze bakken een heerlijke pizza.

Eles fazem uma pizza deliciosa.

We hebben een pizza besteld.

Pedimos uma pizza.

Ik had pizza als lunch.

Eu comi pizza no almoço.

Ik heb een pizza besteld.

Eu pedi uma pizza.

Deze pizza is erg goed.

Esta pizza é muito boa.

Waarom mogen we geen pizza?

Porque é que não pedimos pizza?

Jij houdt van pizza, nietwaar?

Você gosta de pizza, não gosta?

Ik heb al pizza besteld.

Eu já pedi a pizza.

Ik heb een pizza meegenomen.

Eu trouxe uma pizza.

- Ik heb telefonisch een pizza besteld.
- Ik heb per telefoon een pizza besteld.

Eu pedi uma pizza pelo telefone.

Hier heeft niemand een pizza besteld.

Ninguém aqui pediu pizza.

Mijn vader houdt erg van pizza.

- Meu pai gosta muito de pizza.
- Meu pai adora pizza.

Dank je wel voor de pizza!

- Obrigado pela pizza.
- Obrigada pela pizza.

Waarom bestellen we de pizza niet?

Porque é que não pedimos pizza?

We waren pizza aan het eten.

- Estávamos comendo pizza.
- Nós estávamos comendo pizza.

Doe de pizza in de oven.

Coloque a pizza no forno.

Geen ananas op de pizza, alstublieft.

Sem abacaxi na pizza, por favor.

Ik hou heel erg van pizza.

Gosto muito de piza.

Vorige week at ik elke dag pizza.

Eu comi pizza todos os dias na semana passada.

De pizza werd in een houtoven gebakken.

A pizza foi assada num forno a lenha.

Ik heb het laatste stuk pizza opgegeten.

Eu comi o último pedaço de pizza.

Het is waar dat Amerikanen van pizza houden.

É verdade que os americanos adoram pizza.

Ik wil geen pizza. Ik heb geen honger.

Eu não quero pizza. Não estou com fome.

- Ik hou van kaaspizza.
- Ik hou van pizza met kaas.

Eu gosto de pizza de queijo.