Translation of "Is het" in Italian

- Is het een date?
- Is het een afspraak? Is het een afspraakje?

È un appuntamento?

- Is het recent gebeurd?
- Is het onlangs gebeurd?
- Is het kort geleden gebeurd?

- È successo recentemente?
- È capitato recentemente?
- È successo di recente?
- È capitato di recente?

- Waar is het treinstation?
- Waar is het station?

- Dov'è la stazione?
- Dov'è la stazione dei treni?
- Dov'è la stazione ferroviaria?
- Dove si trova la stazione ferroviaria?

Is het samenhangend?

È coerente?

Hier is het.

Eccola qui.

Zo is het.

È così.

Is het wit?

È bianco?

Is het erg?

È grave?

Is het gratis?

- È gratuito?
- È gratuita?
- È gratis?

Is het waar?

È vero?

Is het mogelijk?

È possibile?

Is het populair?

È popolare?

Is het nieuw?

È nuova?

Is het heet?

- È caldo?
- È calda?
- È bollente?
- È piccante?
- Fa caldo?

Is het regenachtig?

C'è pioggia?

Wat is het?

- Che cos'è?
- Che è?

Dat is het.

È tutto.

Is het liefde?

È amore?

Is het hier?

- È qui?
- È qua?

Is het giftig?

- È velenoso?
- È velenosa?
- È tossico?
- È tossica?

Is het toegankelijk?

È accessibile?

Is het kanker?

È cancro?

Is het gevaarlijk?

- È pericoloso?
- È pericolosa?

Is het genoeg?

È sufficiente?

Is het klaar?

- È pronta?
- È pronto?

Is het tijd?

È ora?

Is het aangekomen?

- È arrivato?
- È arrivata?

Waar is het?

Dov'è?

Is het klein?

- È piccolo?
- È piccola?

Is het koud?

È fredda?

Is het gepubliceerd, en hoe streng is het tijdschrift?

Se è pubblicata, "quanto è rigoroso il giornale?"

- Hoe laat is het?
- Hoe laat is het nu?

- Che ora è adesso?
- Che ora è ora?
- Che ore sono adesso?
- Che ore sono ora?

- Waar is het dichtstbijzijnde treinstation?
- Waar is het dichtstbije station?
- Waar is het dichtstbijzijnde spoorwegstation?

- Dov'è la stazione ferroviaria più vicina?
- Dov'è la stazione dei treni più vicina?
- Dove si trova la stazione ferroviaria più vicina?

- Zo is het.
- Dat klopt.
- Zo is het maar net!

È giusto.

- Pardon, hoe laat is het?
- Sorry, hoe laat is het?

- Scusi, che ore sono?
- Mi scusi, che ora è?
- Scusami, che ora è?

- Waar is het dichtstbijzijnde treinstation?
- Waar is het dichtstbijzijnde spoorwegstation?

- Dov'è la stazione ferroviaria più vicina?
- Dove si trova la stazione ferroviaria più vicina?

- Is het hier ver vandaan?
- Is het ver van hier?

- È lontana da qui?
- È lontano da qui?

- Wat is het geheime ingrediënt?
- Wat is het geheime bestanddeel?

Qual è l'ingrediente segreto?

- Welke datum is het vandaag?
- Welke dag is het vandaag?

Qual è la data di oggi?

- Is het een echte tattoo?
- Is het een echte tatoeage?

È un tatuaggio vero?

Soms is het tijdsgebrek.

A volte è mancanza di tempo.

Zo is het niet.

Non è così.

Is het de waarheid?

È la verità?

Is het te laat?

è troppo tardi?

Zo belangrijk is het.

È davvero fondamentale.

Zo simpel is het.

È semplice.

...is het net winter.

con l'inizio dell'inverno

Dit is het broedseizoen.

È la stagione riproduttiva.

Waar is het westen?

Da che parte è l'ovest?

Vandaag is het koud.

Fa freddo oggi.

Is het iets ernstigs?

- È qualcosa di serio?
- È qualcosa di grave?

Waar is het busstation?

- Dove si trova il terminale degli autobus?
- Dov'è il terminale degli autobus?

Hoe hoog is het?

- Quanto è alto?
- Quanto è alta?

Is het zuiver goud?

- È oro puro?
- Quello è oro puro?

Is het niet zwart?

- Non è nero?
- Non è nera?

Waar is het verborgen?

- Dov'è nascosto?
- Dov'è nascosta?

Waar is het boek?

Dov'è il libro?

Morgen is het Moederdag.

Domani è la festa della mamma.

Is het ontbijt klaar?

È pronta la colazione?

Hoe is het gegaan?

Quale fu il risultato?

Vandaag is het donderdag.

Oggi è giovedì.

Hoe is het mogelijk?

- Com'è possibile questo?
- Com'è possibile?
- Com'è possibile ciò?

Is het morgen zaterdag?

Domani è sabato?

Hoe laat is het?

Che ore sono?

Is het je gelukt?

Ce l'avete fatta?

Hoe is het weer?

Che tempo fa?

Is het avondeten klaar?

È pronta la cena?

Waar is het postkantoor?

- Dove si trova l'ufficio postale?
- Dov'è l'ufficio postale?

Vandaag is het zaterdag.

- Oggi è sabato.
- È sabato oggi.

Vandaag is het vrijdag.

Oggi è venerdì.

Waar is het treinstation?

- Dov'è la stazione?
- Dov'è la stazione dei treni?
- Dov'è la stazione ferroviaria?
- Dove si trova la stazione ferroviaria?

Wat is het dagtarief?

Qual è la tariffa giornaliera?

Waar is het gebeurd?

Dov'è successo?

Wiens klok is het?

Di chi è l'orologio?

Wat is het probleem?

Qual è il problema?

Waar is het brood?

Dov'è il pane?

Is het echt mogelijk?

- È davvero possibile?
- È veramente possibile?

Hier is het adres.

Ecco l'indirizzo.

Waar is het onthaal?

Dov'è il banco check-in?

Is het eten halal?

Il cibo è halal?