Translation of "Autorijden" in German

0.045 sec.

Examples of using "Autorijden" in a sentence and their german translations:

- Kunt u autorijden?
- Kun je autorijden?

- Kannst du Auto fahren?
- Kannst du ein Auto fahren?

- Kunt gij autorijden?
- Kun je autorijden?

Kannst du Auto fahren?

Hij kan autorijden.

Er kann Auto fahren.

Kunt u autorijden?

- Können Sie Auto fahren?
- Kannst du ein Auto fahren?

Ik kan autorijden.

Ich kann Auto fahren.

Kun je autorijden?

Kannst du Auto fahren?

Ik leer autorijden.

- Ich lerne fahren.
- Ich lerne, Auto zu fahren.
- Ich lerne Auto fahren.

Tom kan autorijden.

Tom kann Auto fahren.

Kunt gij autorijden?

- Kannst du Auto fahren?
- Können Sie Auto fahren?

Kan je moeder autorijden?

Kann deine Mutter Auto fahren?

Kan uw broer autorijden?

Kann Ihr Bruder Auto fahren?

Je kan goed autorijden.

- Du fährst sehr gut.
- Du bist ein guter Fahrer.

- Kunt gij autorijden?
- Kunt u autorijden?
- Kan je rijden?
- Kan u rijden?

- Kannst du Auto fahren?
- Können Sie Auto fahren?
- Könnt ihr Auto fahren?

Mijn vrouw kan slecht autorijden.

Meine Frau ist eine schlechte Autofahrerin.

Waar heb je autorijden geleerd?

Wo hast du fahren gelernt?

- Wat? Kunt ge nog altijd niet autorijden?
- Wat? Kun je nog steeds niet autorijden?

Was... du kannst immer noch nicht Auto fahren?

Ik kan autorijden, maar Tom niet.

Ich kann Auto fahren, aber Tom nicht.

Wat? Kunt ge nog altijd niet autorijden?

Was? Kannst du immer noch nicht Auto fahren?

Ik wil nooit meer autorijden in Boston.

In Boston möchte ich nicht noch mal Auto fahren.

Wat? Kun je nog steeds niet autorijden?

Was? Du weißt immer noch nicht, wie man Auto fährt?

Mijn vader leerde eindelijk autorijden toen hij vijftig was.

Mein Vater lernte endlich zu fahren, als er fünfzig war.

- Mijn grote broer kan rijden.
- Mijn oudere broer kan autorijden.

Mein älterer Bruder kann Auto fahren.

- Tom kan nog niet autorijden.
- Tom kan nog niet rijden.

Tom kann noch nicht Auto fahren.

Ik leerde autorijden en haalde een rijbewijs toen ik achttien was.

Ich lernte Autofahren und bekam den Führerschein, als ich achtzehn war.

- Kun je autorijden?
- Weet je hoe je een auto moet besturen?

Können Sie Auto fahren?

- Kun je autorijden?
- Kan je rijden?
- Kunnen jullie rijden?
- Kunt u rijden?

Können Sie fahren?