Translation of "Koffie" in English

- Drink koffie.
- Zij drinkt koffie.

She drinks coffee.

- Drinkt hij koffie?
- Drinkt zij koffie?

Is he drinking coffee?

- Mag ik wat koffie?
- Koffie, alstublieft.

Can I get some coffee?

- Drink je koffie?
- Drinkt u koffie?

Do you drink coffee?

- Maak alstublieft koffie.
- Maak alsjeblieft koffie.

Please make coffee.

Koffie, graag.

Coffee, please.

Maak koffie.

Make coffee.

Koffie, alstublieft.

Can I get some coffee?

Drink koffie.

Drink coffee.

Meer koffie?

More coffee?

- Wil je koffie?
- Wilt u wat koffie?
- Wil je wat koffie?

Would you like some coffee?

- Mag ik een kopje koffie?
- Koffie, graag.

Coffee, please.

- Maak wat koffie.
- Ga koffiezetten.
- Maak koffie.

Make coffee.

- Hou je van koffie?
- Houdt u van koffie?
- Houden jullie van koffie?

Do you like coffee?

- Jij houdt van koffie.
- U houdt van koffie.
- Jullie houden van koffie.

You love coffee.

- Hier is je koffie.
- Hier is uw koffie.
- Hier is jullie koffie.

Here's your coffee.

- Laten we koffie pakken.
- Laten we koffie halen.

Let's get coffee.

- Wij houden van koffie.
- We houden van koffie.

We like coffee.

- De koffie is smerig.
- De koffie is vies.

The coffee is nasty.

- Zij drinkt geen koffie.
- Ze drinkt geen koffie.

She doesn't drink coffee.

- Twee grote koffie, alsjeblieft.
- Twee grote koffie, alstublieft.

Two large coffees, please.

- Ik wil koffie.
- Ik wil een kop koffie.

- I want coffee.
- I want a coffee.

- Deze koffie is lekker.
- Deze koffie smaakt goed.

This coffee is good.

- Hier is uw koffie.
- Hier is jullie koffie.

Here's your coffee.

Drink je koffie?

Do you drink coffee?

Ik drink koffie.

- I drink coffee.
- I am drinking coffee.
- I'm drinking coffee.

Wil je koffie?

- Would you like some coffee?
- Won't you have some coffee?

Drinkt Tom koffie?

Does Tom drink coffee?

Tom drinkt koffie.

- Tom drinks coffee.
- Tom is drinking coffee.

Koffie of thee?

Coffee or tea?

Ik haat koffie.

I hate coffee.

Ik wil koffie.

I want coffee.

Koffie en sigaretten.

Coffee and cigarettes.

Drinkt hij koffie?

Is he drinking coffee?

Ik ruik koffie.

I smell coffee.

Zij drinken koffie.

They drink coffee.

Ga koffie halen.

Go get coffee.

Zij dronken koffie.

They drank coffee.

Is dat koffie?

Is that coffee?

Ik dronk koffie.

I drank coffee.

Tom verkoopt koffie.

Tom sells coffee.

Drinkt zij koffie?

Does she drink coffee?

Hij drinkt koffie.

- He drinks coffee.
- He's drinking coffee.

Zij drinkt koffie.

- She drinks coffee.
- She's drinking coffee.

Drinkt u koffie?

Do you drink coffee?

Drie koffie, graag.

Three coffees, please.

Meer koffie, alstublieft.

- Please give me some more coffee.
- More coffee, please.

Twee koffie, graag.

Two coffees, please.

Ik verkoop koffie.

I sell coffee.

Ze dronk koffie.

She drank coffee.