Translation of "Casaron" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Casaron" in a sentence and their dutch translations:

Ellos se casaron.

Ze zijn getrouwd.

Se casaron en secreto.

- Ze zijn in het geheim getrouwd.
- Ze trouwden in het geheim.

- Se casaron cuando eran jóvenes.
- Se casaron cuando aún eran jóvenes.

- Ze waren jong toen ze trouwden.
- Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren.

Se casaron hace seis meses.

Ze zijn zes maanden geleden getrouwd.

- Ellos se casaron.
- Están casados.

Ze zijn getrouwd.

Se casaron cuando eran jóvenes.

- Ze waren jong toen ze trouwden.
- Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren.

Se casaron hace tres meses.

Ze zijn drie maanden geleden getrouwd.

Se casaron cuando aún eran jóvenes.

- Ze waren jong toen ze trouwden.
- Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren.

Tom y Mary se casaron en Nochebuena.

Tom en Maria zijn op kerstavond getrouwd.

- Fuera cual fuera la razón, ellos no se casaron.
- Sea cual sea la razón, ellos no se casaron.

Wat ook de reden is, ze zijn niet getrouwd.

Mis padres se casaron antes de que yo naciera.

Mijn ouders zijn getrouwd voor mijn geboorte.

Sea cual sea la razón, ellos no se casaron.

Wat ook de reden is, ze zijn niet getrouwd.