Examples of using "¿nos" in a sentence and their dutch translations:
- Ze houden van ons.
- Zij houden van ons.
Jij helpt ons.
Je hebt ons nodig.
We onthouden.
Ze begrijpen ons.
Je hebt ons verraden.
Zij helpen ons.
We hadden ruzie.
Kennen we elkaar?
Wij praten graag.
- Ze hebben ons gered.
- Zij hebben ons gered.
- We hebben ons vrijwillig aangemeld.
- We hebben vrijwilligerswerk gedaan.
- We hebben ons als vrijwilliger aangemeld.
- We babbelen graag.
- Wij praten graag.
Luister niet naar ons.
Wat ons niet doodt, maakt ons sterker.
...tot straks.
..save our souls.
zal ons gevraagd worden:
- We hebben elkaar gekust.
- We kusten elkaar.
We lachten.
We worden aangevallen!
Zijn we weg?
We capituleerden.
- We vergaten.
- Wij vergaten.
- Tot ziens.
- Doei.
- Ciao.
We geven erom.
Zal hij ons helpen?
We hebben geknuffeld.
- U hielp ons.
- Jij hielp ons.
- Jullie hielpen ons.
- U heeft ons geholpen.
- Jij hebt ons geholpen.
- Jullie hebben ons geholpen.
- Zij hielpen ons.
- Zij hebben ons geholpen.
- We gaan ervandoor.
- We gaan weg.
- Kennen jullie ons?
- Kent u ons?
Wij blijven.
Ze hebben ons gevonden.
We hielden van elkaar.
Je hebt ons verraden.
- Zakken we weg?
- Zijn we aan het zinken?
- Zinken we?
Jullie hebben ons nodig.
Jij helpt ons.
- We gaan uit elkaar.
- We zijn uit elkaar gegaan.
- Ze helpen ons.
- Jullie helpen ons.
Onze leraar vroeg ons te zwijgen.
- We zijn getrouwd.
- Wij zijn getrouwd.
- We hielden ons stil.
- We hebben ons stil gehouden.
- We zwegen.
- We hebben gezwegen.
Ze leert ons Frans.
We geven er niet om tot het ons persoonlijk raakt.
Maria gaat ons morgen helpen.
- Waar zien we elkaar?
- Waar ontmoeten we elkaar?
- Waar spreken we af?
- Tot ziens!
- Doei.
Waar breng je ons heen?
We houden van elkaar.
Ze zullen ons begrijpen.
We houden van elkaar.
voelen we ons gelukkig.
We zijn ermee weggekomen.
We kruipen hierin.
We geven er niet om.
We hebben het helemaal verkeerd.
Toen hebben we elkaar ontmoet.
Waar zien we elkaar?
Ze kennen ons.
Hij loog tegen ons.
We kennen elkaar niet.
- Ik zie je morgen?
- Spreken we morgen af?
- Zie ik jullie morgen?
- Zie ik u morgen?
- Zien we elkaar morgen?
Wij hebben ons gisteren geamuseerd.
- We babbelen graag.
- Wij praten graag.
Hij helpt ons.
Ze helpt ons.
Wanneer starten we?
Tot weerziens!
Hebben we nog azijn?
Wij praten graag.