Examples of using "Зима" in a sentence and their dutch translations:
- De winter is in aantocht.
- De winter komt.
- De winter komt eraan.
De winter komt.
- De winter is in aantocht.
- De winter komt.
...is het net winter.
- De winter is in aantocht.
- De winter staat voor de deur.
- Het wordt winter.
- De winter komt.
- De winter komt eraan.
Het zal gauw winter zijn.
De winter gaat voorbij.
Deze winter is warm.
De winter zal streng zijn.
Zijn de winters hier streng?
Brrr! De winter komt eraan!
Brrr! De winter komt eraan!
Het is winter in Australië.
Einde winter in Spitsbergen.
De winter was buitengewoon zacht.
Deze winter was zacht.
De Zweedse winter is donker.
De winter was buitengewoon zacht.
De winter is mijn lievelingsseizoen.
De winter is mijn lievelingsseizoen.
De winter was koud en sneeuwig.
De winter heeft het zware werk al gedaan.
Ik hou meer van de zomer dan van de winter.
De winter heeft de bergen van Patagonië in Zuid-Chili bereikt.
Zelfs op de uiterste breedtegraden duurt de winter niet eeuwig.
De vier jaargetijden zijn lente, zomer, herst en winter.
Oorlogen starten niet zoals de winter start, maar het zijn de mensen die een oorlog starten.
Er zijn vier seizoenen: lente, zomer, herfst, winter.
We verwachten dit jaar een heel koude winter.
Als de winter strenger wordt, worden de nachten nog langer.