Examples of using "Вода" in a sentence and their dutch translations:
Het water stijgt.
Water is doorzichtig.
Water is een vloeistof.
Het water veranderde in ijs.
Het water is lauw.
Het water was warm.
Het water was heet.
Water geleidt elektriciteit.
Het water is heel warm.
U hebt water nodig.
- U hebt water nodig.
- Jullie hebben water nodig.
Dat water is steenkoud.
Het water smaakt lekker.
Water is belangrijk.
Is het water koud?
Hoe is het water?
Het water is koud.
Het water is warm.
Het water is geweldig!
Het water is groen.
Hier is wat water.
- Het water is goed.
- Water is goed.
- Het water is schoon.
- Het water is proper.
Het water is heet.
Water is geweldig.
Dit water is een beetje zoutig.
- Het water vloeit.
- Het water is aan het vloeien.
Water is vloeibaar.
Het water is bevroren.
Is daar water?
Het water is lauw.
Water is nat.
Water is zwaar.
Het is water.
Water is doorzichtig.
Het water verdampt.
- Je hebt water.
- Jij hebt water.
Water is hier niet gratis te krijgen.
Dit water smaakt goed.
Prachtig, koel water.
Spring erin; het water is heerlijk.
Overal bezinksel.
Water is onmisbaar voor planten.
Water is onmisbaar voor ons.
De gestadige drup holt de steen.
Hoe is het water hier?
Het water was koud.
- Dit is gewoon water.
- Dit is maar water.
Het water was ijskoud.
Dit water smaakt lekker.
Het water was blauw.
Het water was bevuild door olie.
Het water was heet.
- Is er daar water?
- Is er water daar?
Tom heeft water nodig.
Wij hebben water nodig.
Ik heb water nodig.
Het water was warm.
Water is leven.
Dit water is gesteriliseerd.
"Waar is het water?" "Het is verdampt."
Water is een bron van leven.
Is dit water drinkbaar?
Is er warm water?
Water reflecteert licht.
Is er daar water?
Het water is koud vandaag.
Het water is heel warm.
Er is dringend behoefte aan water.