Examples of using "Euros" in a sentence and their dutch translations:
- Dat zal € 30,- kosten.
- Dat wordt dan 30 euro.
Dat zal € 30,- kosten.
Ik heb het voor 600 euro verkocht.
- Dat wordt dan 30 euro.
- Dat wordt dan dertig euro.
Het ticket kost honderd euro.
De zonnebril kost twintig euro.
100 euro voor de hele dag.
Er bestaan geen vijfeuromunten.
- Dat zal € 30,- kosten.
- Dat wordt dan 30 euro.
Voor een week komt dat op vijfduizend euro.
Dit is een biljet van tweehonderd euro.
Dat zal € 30,- kosten.
Hij heeft zijn huis verkocht voor honderdvijftigduizend euro.
Drie euro voor een blikje cola? Dat is absurd!
Al mijn twee-euromunten zitten in mijn spaarvarkentje.
Ik verdien €100 per dag.
- Het minimumloon in Duitsland is acht euro vijftig per uur.
- Het minimumloon in Duitsland is €8,50 per uur.
De dieven namen een beeld mee met een geschatte waarde van een half miljoen euro.