Translation of "Andar" in Dutch

0.015 sec.

Examples of using "Andar" in a sentence and their dutch translations:

Começamos a andar.

We begonnen te lopen.

Ele pode andar.

Hij kan lopen.

Andar é bom.

Lopen is goed.

- Eles moram no andar inferior.
- Elas moram no andar inferior.
- Eles moram no andar de baixo.
- Elas moram no andar de baixo.

Ze wonen beneden.

O bebê sabe andar.

De baby kan lopen.

É no oitavo andar.

Het is op de achtste verdieping.

Moro no quinto andar.

Ik woon op de vijfde verdieping.

Moramos no sexto andar.

Wij wonen op de zesde verdieping.

Tom não sabe andar.

Tom kan niet lopen.

Eu mal consigo andar.

Ik kan amper wandelen.

- Tenho que andar de bicicleta.
- Eu tenho que andar de bicicleta.

Ik moet fietsen.

Mas temos muito que andar.

Maar we hebben nog een lange weg te gaan.

Ela sabe andar de bicicleta?

- Kan zij fietsen?
- Kan ze fietsen?

Em que andar você mora?

Op welke verdieping woont ge?

Ela sabe andar de skate.

- Ze kan schaatsen.
- Ze kan skaten.

Você sabe andar de cavalo?

- Kan jij paardrijden?
- Kun jij paardrijden?
- Kunt u paardrijden?

Eu moro no primeiro andar.

- Ik woon gelijkvloers.
- Ik woon op de eerste verdieping.

Eu posso andar de bicicleta?

- Kan ik met mijn fiets rijden?
- Kan ik op mijn fiets rijden?

Tom está no terceiro andar.

Tom is op de derde verdieping.

Você sabe andar a cavalo?

- Kan jij paardrijden?
- Kun jij paardrijden?

Estou cansado demais para andar.

Ik ben te moe om te lopen.

Você sabe andar de skate?

- Kun je schaatsen?
- Kun je skaten?

Não sei andar de bicicleta.

Ik kan niet fietsen.

- Meu apartamento fica no quarto andar.
- O meu apartamento fica no quarto andar.

- Mijn woning is op de vierde verdieping.
- Mijn appartement is op de vierde verdieping.

- Eu o reconheci pelo seu jeito de andar.
- Eu o reconheci pelo andar.

Ik herkende hem aan zijn gang.

- Tom não sabe andar de bicicleta.
- Tom não sabe como andar de bicicleta.

Tom kan niet fietsen.

É essencial termos energia para andar.

Energie is essentieel om ons gaande te houden.

Vê-la a andar de lado,

...zag ik haar vlak naast me.

Andar de cavalo é muito divertido.

- Paardrijden is erg leuk.
- Paardrijden is bereleuk.

Meu escritório fica no quinto andar.

Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.

Não consigo andar sem uma bengala.

Ik kan niet zonder stok lopen.

Tom está no andar de cima.

Tom is boven.

Meu quarto é no quarto andar.

Mijn kamer is op de vierde verdieping.

Meu escritório é no quinto andar.

- Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.
- Mijn kantoor is op de vijfde verdieping.

Meu quarto fica no quarto andar.

Mijn kamer is op de vierde verdieping.

A cozinha fica no segundo andar.

- De keuken bevindt zich op de eerste verdieping.
- De keuken bevindt zich op de tweede verdieping.

Eu não sei andar de bicicleta.

Ik kan niet fietsen.

- Tom não está acostumado a andar de pés descalços.
- Tom não está acostumado a andar descalço.

Tom is er niet aan gewend om op blote voeten te lopen.

- As camisas para homem estão no segundo andar.
- As camisas para homem ficam no segundo andar.

- De heren shirts bevinden zich op de tweede verdieping.
- De heren shirts bevinden zich op de eerste verdieping.
- De herenhemden bevinden zich op de tweede verdieping.

É perigoso andar de moto sem capacete.

Het is gevaarlijk om zonder helm op een motor te rijden.

O banheiro fica no andar de cima.

De wc is boven.

Não havendo táxis, eu tive que andar.

Ik moest lopen, omdat er geen taxi's waren.

Deixei o dicionário no andar de baixo.

Ik heb mijn woordenboek beneden laten liggen.

Essa menina não sabe andar de bicicleta.

Dat meisje kan niet fietsen.

Meu escritório se encontra no quinto andar.

Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.

Estou tão cansado que mal consigo andar.

- Ik ben zo moe, dat ik bijna niet meer kan gaan.
- Ik ben zo moe dat ik nauwelijks kan lopen.

Eu vi uma aranha andar no teto.

Ik zag een spin lopen op het plafond.

Tom não sabe como andar de bicicleta.

Tom kan niet fietsen.

Nós vamos para o andar de cima.

We gaan omhoog.

Ele mora um andar acima do meu.

Hij woont een verdieping boven mij.

A menininha não sabe andar de bicicleta.

Het kleine meisje kan niet fietsen.

Eu gosto do seu jeito de andar.

Ik hou van de manier waarop je loopt.

Ele mora no andar logo acima do meu.

Hij woont boven mij.

Eu estou tão cansado que mal posso andar.

Ik ben zo moe dat ik nauwelijks kan lopen.

- Você deve se apressar.
- Tu deves andar depressa.

Je moet je haasten.

Eu não ligo em andar debaixo de chuva.

Het maakt me niet uit om in de regen te wandelen.

- Você sabe andar de skate?
- Você sabe patinar?

- Kan je schaatsen?
- Kan je skaten?
- Kunt u skaten?
- Kunnen jullie skaten?
- Kun je schaatsen?
- Kunt u schaatsen?
- Kunnen jullie schaatsen?
- Kun je skaten?

Meu pai me ensinou a andar de bicicleta.

Mijn vader heeft mij leren fietsen.

O escritório do sr. Popescu fica no décimo andar.

Het kantoor van meneer Popescu is op de tiende verdieping.

O escritório do senhor Popescu fica no décimo andar.

Het kantoor van meneer Popescu is op de tiende verdieping.

Eu estava no corredor do segundo andar do hospital.

Ik was op de gang op de tweede verdieping van het ziekenhuis.

Andar em grupos, tocar música alto, levar tochas e paus,

In groepen lopen, luide muziek afspelen, fakkels en stokken dragen...

Demorou três semanas para ele aprender a andar de bicicleta.

Het kostte hem drie maanden om te leren fietsen.

Se você pode caminhar ou andar de bicicleta, faça isso.

Als je kunt lopen of fietsen, doe dat.

Eu tinha de levar o Tom ao andar de cima.

Ik moest Tom naar boven dragen.

Aprendi a andar de bicicleta quando tinha seis anos de idade.

Ik heb leren fietsen toen ik zes was.

E lá vai ele, a afastar-se, a andar em duas pernas.

En daar gaat ze, lopend op twee poten.

Ainda temos que andar dezesseis quilômetros antes de o sol se pôr.

We moeten voor zonsondergang nog zestien kilometer lopen.

Desde que ele se feriu em um acidente, ele não pôde mais andar.

Sinds hij gewond is geraakt in een ongeval, kan hij niet meer lopen.

- Ela gosta de fazer caminhada sozinha.
- Ela gosta de andar sozinha.
- Ela gosta de passear sozinha.

Ze gaat graag alleen wandelen.

- Estarei no andar de cima se você precisar de mim.
- Estarei lá em cima se você precisar de mim.

- Ik ben boven als je me nodig hebt.
- Ik ben boven als jullie me nodig hebben.
- Ik ben boven als u me nodig hebt.

Pelo que as pessoas a andar nos recifes podem passar por cima dum que está a esconder-se dos seus predadores durante o dia.

...zodat mensen die op het rif lopen er op kunnen gaan staan... ...die zich overdag voor roofdieren verbergt.