Examples of using "Andar" in a sentence and their dutch translations:
We begonnen te lopen.
Hij kan lopen.
Lopen is goed.
Ze wonen beneden.
De baby kan lopen.
Het is op de achtste verdieping.
Ik woon op de vijfde verdieping.
Wij wonen op de zesde verdieping.
Tom kan niet lopen.
Ik kan amper wandelen.
Ik moet fietsen.
Maar we hebben nog een lange weg te gaan.
- Kan zij fietsen?
- Kan ze fietsen?
Op welke verdieping woont ge?
- Ze kan schaatsen.
- Ze kan skaten.
- Kan jij paardrijden?
- Kun jij paardrijden?
- Kunt u paardrijden?
- Ik woon gelijkvloers.
- Ik woon op de eerste verdieping.
- Kan ik met mijn fiets rijden?
- Kan ik op mijn fiets rijden?
Tom is op de derde verdieping.
- Kan jij paardrijden?
- Kun jij paardrijden?
Ik ben te moe om te lopen.
- Kun je schaatsen?
- Kun je skaten?
Ik kan niet fietsen.
- Mijn woning is op de vierde verdieping.
- Mijn appartement is op de vierde verdieping.
Ik herkende hem aan zijn gang.
Tom kan niet fietsen.
Energie is essentieel om ons gaande te houden.
...zag ik haar vlak naast me.
- Paardrijden is erg leuk.
- Paardrijden is bereleuk.
Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.
Ik kan niet zonder stok lopen.
Tom is boven.
Mijn kamer is op de vierde verdieping.
- Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.
- Mijn kantoor is op de vijfde verdieping.
Mijn kamer is op de vierde verdieping.
- De keuken bevindt zich op de eerste verdieping.
- De keuken bevindt zich op de tweede verdieping.
Ik kan niet fietsen.
Tom is er niet aan gewend om op blote voeten te lopen.
- De heren shirts bevinden zich op de tweede verdieping.
- De heren shirts bevinden zich op de eerste verdieping.
- De herenhemden bevinden zich op de tweede verdieping.
Het is gevaarlijk om zonder helm op een motor te rijden.
De wc is boven.
Ik moest lopen, omdat er geen taxi's waren.
Ik heb mijn woordenboek beneden laten liggen.
Dat meisje kan niet fietsen.
Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.
- Ik ben zo moe, dat ik bijna niet meer kan gaan.
- Ik ben zo moe dat ik nauwelijks kan lopen.
Ik zag een spin lopen op het plafond.
Tom kan niet fietsen.
We gaan omhoog.
Hij woont een verdieping boven mij.
Het kleine meisje kan niet fietsen.
Ik hou van de manier waarop je loopt.
Hij woont boven mij.
Ik ben zo moe dat ik nauwelijks kan lopen.
Je moet je haasten.
Het maakt me niet uit om in de regen te wandelen.
- Kan je schaatsen?
- Kan je skaten?
- Kunt u skaten?
- Kunnen jullie skaten?
- Kun je schaatsen?
- Kunt u schaatsen?
- Kunnen jullie schaatsen?
- Kun je skaten?
Mijn vader heeft mij leren fietsen.
Het kantoor van meneer Popescu is op de tiende verdieping.
Het kantoor van meneer Popescu is op de tiende verdieping.
Ik was op de gang op de tweede verdieping van het ziekenhuis.
In groepen lopen, luide muziek afspelen, fakkels en stokken dragen...
Het kostte hem drie maanden om te leren fietsen.
Als je kunt lopen of fietsen, doe dat.
Ik moest Tom naar boven dragen.
Ik heb leren fietsen toen ik zes was.
En daar gaat ze, lopend op twee poten.
We moeten voor zonsondergang nog zestien kilometer lopen.
Sinds hij gewond is geraakt in een ongeval, kan hij niet meer lopen.
Ze gaat graag alleen wandelen.
- Ik ben boven als je me nodig hebt.
- Ik ben boven als jullie me nodig hebben.
- Ik ben boven als u me nodig hebt.
...zodat mensen die op het rif lopen er op kunnen gaan staan... ...die zich overdag voor roofdieren verbergt.